Rechtspraak
Appellant heeft na een strafontslag bij de Klpd een aanstelling voor een jaar gekregen bij de UPI-eenheid als hoofdagent. Bij besluit van 31 mei 2005 heeft de minister appellant bericht dat het tijdelijke dienstverband niet wordt verlengd. Hoewel appellant uitstekend heeft gepresteerd in zijn “proeftijdaanstelling” acht de minister voortzetting van zijn aanstelling ongewenst omdat appellant onvoldoende informatie zou hebben verstrekt over zijn eerdere strafontslag. Tegen dit besluit heeft appellant tijdig bezwaar gemaakt.
De Raad oordeelt als volgt. De toetsing van het besluit tot niet voortzetten van het tijdelijke dienstverband na afloop van de proeftijd is beperkt tot de vraag of, afgezien van mogelijke strijd in andere zin met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, de minister in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat appellant niet aan de door de minister in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant gedurende de proeftijd uitstekend heeft gefunctioneerd. Aan zijn gehandhaafde besluit om het tijdelijke dienstverband niet voort te zetten heeft de minister als zijn standpunt ten grondslag gelegd dat appellant zich niet integer heeft betoond door geen volledige openheid van zaken te geven omtrent de reden van het strafontslag bij de politieregio.
Gezien het feit dat appellant in zijn sollicitatiefase zowel mondeling als op schrift over zijn strafontslag heeft bericht, hij referenties van voorgaande werkgevers heeft opgegeven en hij heeft ingestemd met een antecedentenonderzoek, brengt met zich dat onder deze omstandigheden het nalaten van zorgvuldig onderzoek door de minister niet aan appellant kan worden tegengeworpen. Volgt vernietiging van het ontslagbesluit.