Rechtspraak
De Raad dient de vraag te beantwoorden of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. Ingevolge dit samenstel van bepalingen moet een werknemer voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt, doordat de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet, ingeval een werknemer zelf een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst indient, de daarop volgende werkloosheid in beginsel als verwijtbaar in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW worden beschouwd, tenzij er sprake is van omstandigheden die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen, waarbij onder meer te denken valt aan situaties waarin het ontbindingsverzoek is terug te voeren op een acute noodzaak daartoe.
De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden door zelf om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vragen. Weliswaar kan als vaststaand worden aangenomen dat, na het stuklopen van de onderhandelingen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, de arbeidsverhouding tussen appellant en de SVB zodanig was verstoord dat herstel van die verhouding geen reële mogelijkheid meer was, maar dit betekent niet dat vanuit een oogpunt van toepassing van de WW voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van appellant kon worden gevergd. In dit verband wijst de Raad erop dat de SVB appellant bij brief van 6 april 2005 een re-integratietraject had aangeboden bij het Servicecentrum PGB (SSP) te Utrecht. De werkzaamheden bestonden uit het beschrijven van de administratieve organisatie. Naar het oordeel van de Raad kon van appellant worden gevergd dat hij, nadat de onderhandelingen over de beëindiging van de dienstbetrekking waren afgebroken, dit aanbod had aanvaard.
Wel acht de Raad termen aanwezig de maatregel van de UWV te matigen.