Rechtspraak
Werknemer (betonpompmachinist) heeft in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade opgelopen. Hij heeft tijdens betonstortwerkzaamheden bij derden zijn enkel ernstig verzwikt waarna complicaties hebben voorgedaan. De oorzaak van deze verzwikking was een verlaging in het wegdek van 5 cm welke voor werknemer niet zichtbaar was, omdat het wegdek met een dekzeil was afgedekt. Bij het afstappen van een trap aan de pompwagen is werknemer op de rand van deze verlaging uitgegleden. Thans vordert werknemer schadevergoeding van zijn werkgever op grond van 7:658 BW en de inlener op grond van 6:162 jo. 6:170 BW. Daarnaast baseert hij zijn vordering jegens werkgever op grond van 7:611 BW wegens het onvoldoende verzekeren van werknemer (Ongevallenverzekering heeft een dekking van 10.000 euro uitgekeerd).
Werkgever verweert door te stellen dat van werknemer als ervaren werknemer mocht worden verwacht dat hij de oneffenheden in het wegdek/de ondergrond zou hebben waargenomen en daardoor voldoende oplettendheid zou hebben betracht bij het afstappen (van de wagen op de grond). Werkgever beroept zich onder meer op een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juni 2005. De kantonrechter overweegt dat het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch door de Hoge Raad (13 juli 2007, JAR 2007, 230) is gecasseerd. De Hoge Raad overwoog, voor zover hier van belang: βIn het licht hiervan (namelijk van het bepaalde in het Arbeidsomstandighedenbesluit, kantonrechter) heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel dat erop neerkomt dat zulke maatregelen - het noemt in dit verband een risico-inventarisatie op dit specifieke punt, een ophoging van de bouwondergrond tot de woningdrempel, dan wel specifieke instructies aan [eiser] - niet van [verweerster] konden worden gevergd, omdat [eiser] een ervaren stucadoor was die op zo'n niveauverschil bedacht diende te zijn en dat het een algemeen gegeven is dat βmenβ in het algemeen moet kijken waar men zijn voeten neerzet. Aldus kent het hof namelijk bij de beantwoording van de vraag welke maatregelen of aanwijzingen in het licht van het genoemde specifieke veiligheidsvoorschrift in het Arbeidsomstandighedenbesluit redelijkerwijs van [verweerster] mochten worden gevergd, beslissende betekenis toe aan de voorzichtigheid die mocht worden verwacht van [eiser] in een situatie die, ook al moge zij volgens het hof gebruikelijk zijn, niet in overeenstemming was met de genoemde veiligheidsvoorschriften. Daarmee miskent het hof dat bij de beantwoording van genoemde vraag tot uitgangspunt heeft te dienen dat het de werkgever is die rekening moet houden met het algemene ervaringsfeit dat ook in het werk ervaren en met de desbetreffende werkomstandigheden bekende werknemers niet steeds de noodzakelijke voorzichtigheid zullen betrachten. Het achterwege laten van maatregelen of aanwijzingen die redelijkerwijs nodig zijn teneinde schade voor de werknemer als gevolg van onveilige arbeidsomstandigheden te voorkomen kan dan ook niet, gelijk het hof heeft gedaan, gerechtvaardigd worden enkel met een beroep op hetgeen van een werknemer mag worden verwacht ten aanzien van het in acht nemen van de noodzakelijke voorzichtigheid in dergelijke omstandigheden.β
Werkgever betwist dat de door werknemer aangehaalde normen (NEN 2484 en het Bouwbesluit 2003) van toepassing zijn voor de constructie en de inrichting van haar betonpompwagen, maar zij geeft niet aan welke normen dan wel voor deze situatie gelden. Er zijn geen goede redenen om aan de genoemde normen geen aanwijzingen te ontlenen voor de concrete toepassing van algemene veiligheidsnormen in het gegeven geval.
Inlener wordt ook hoofdelijk aansprakelijk gehouden nu het op de weg van inlener lag werknemer te waarschuwen voor oneffenheden in het wegdek en zorg te dragen voor een veilige werkomgeving.
In vrijwaring:
Voorop moet staan dat het bepaalde in artikel 7:658 BW zich ertegen verzet, dat de werkgever zijn zorgplicht voor een veilige werkomgeving van de werknemer aan een derde overdraagt, en zijn aansprakelijkheid voor de gevolgen van niet-nakoming van die zorgplicht, op die derde afwentelt. Wel denkbaar is, dat in de rechtsverhouding tussen inlener en werkgever gronden worden gevonden voor verhaal van (een deel van) de schadevergoeding waartoe werkgever op grond van de niet-nakoming van die zorgplicht in de hoofdzaak wordt veroordeeld. Van deze omstandigheid is volgens de kantonrechter sprake, nu inlener geen zorg heeft gedragen voor een veilige werkomgeving.