Rechtspraak
Eiseres huurde een kappersstoel bij gedaagden en stelt na beëindiging van de huurovereenkomst dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. Eisende partij baseert zich bij haar vordering op het rechtsvermoeden als bedoeld in art. 7:610a BW. Zij stelt dat zij ten behoeve van de VOF gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks dan wel gedurende ten minste twintig uur per maand tegen beloning arbeid heeft verricht. De VOF bestrijdt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Zij stelt zich op het standpunt dat sprake is van een huurovereenkomst, waarbij eisende partij als zelfstandig ondernemer kapperswerkzaamheden verrichtte. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de VOF erop gewezen dat geen gezagsverhouding bestond.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond resteert de beantwoording van de vraag of sprake was van een gezagsverhouding. Bij de beantwoording van die vraag is, op grond van vaste rechtspraak (o.m. HR 14 november 1997, NJ 1998, 149), van belang wat partijen voor ogen stond bij het aangaan van de overeenkomst, hoe partijen uitvoering daaraan hebben gegeven, of formeel en materieel werkgeversgezag aanwezig was en de maatschappelijke positie van partijen.
De kantonrechter is van oordeel dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst niet de bedoeling hadden een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Dit blijkt uit de inhoud van diverse e-mails alsmede de inhoud van de huurovereenkomsten. De uitvoering die partijen hebben gegeven aan de huurovereenkomst strookt met deze bedoeling. Eisende partij huurde de kappersstoel van dinsdag tot en met zaterdag en kon op die dagen gebruik maken van de stoel. Doorgaans was zij alleen dan aanwezig als zij, na bericht van de VOF, zeker wist dat er klanten voor haar zouden zijn. Zij diende huur te betalen, hetgeen werd verrekend met de verdiensten. Zij werd niet doorbetaald als zij niet aanwezig was.
Met betrekking tot het formele werkgeversgezag is van belang dat de VOF niet van eisende partij verlangde of verwachtte dat zij aanwezig was op de tijdstippen dat zij de stoel huurde. Eisende partij bepaalde haar aanwezigheid naar eigen inzicht. Eisende partij heeft nog aangevoerd dat de prijzen die aan de klanten van [eisende partij] in rekening werden gebracht door de VOF waren vastgesteld en dat eisende partij, op grond van de huurovereenkomst, gebruik maakte van de kappersbenodigdheden van de VOF. Eisende partij beschikte wel over een zelf aangeschaft ‘knipsetje’. Mede met het oog op het door de VOF nagestreefde concept - waarbij verschillende zelfstandige ondernemers binnen het wellness instituut een geheel vormen - brengt een en ander echter naar het oordeel van de kantonrechter niet mee dat sprake is van formeel werkgeversgezag. Het stond eisende partij onbetwist vrij om haar eigen producten te gebruiken en niet de producten van de VOF.
De kantonrechter acht materieel werkgeversgezag evenmin aanwezig. Eisende partij heeft ter zitting gezegd dat zij geheel naar eigen inzicht haar klanten bediende. Slechts de wens van de klant was daarbij leidend. De VOF gaf eisende partij als onervaren kapster wel - op verzoek van eisende partij - advies en tips. Eisende partij heeft niet gesteld dat zij deze adviezen en tips diende op te volgen. Van een instructiebevoegdheid was dan ook geen sprake.
De maatschappelijke positie van partijen acht de kantonrechter in dit geval niet zodanig dat aan hetgeen hiervoor is overwogen de conclusie verbonden zou moeten worden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Eisende partij heeft zich bij het aangaan van de huurovereenkomst uitvoerig laten voorlichten over de door de VOF voorgestelde huurovereenkomst en het zelfstandig ondernemerschap. Tussen partijen hebben daarover meerdere gesprekken plaatsgevonden, waarbij eisende partij zich (deels) door een van haar ouders heeft laten bijstaan. Verder heeft eisende partij voor het aangaan van de huurovereenkomst een boekhouder geraadpleegd over het zelfstandig ondernemerschap. Hoewel eisende partij pas 19 jaar was en onervaren, zijn deze omstandigheden afdoende ondervangen door de bijstand van haar ouders en het bezoek aan een boekhouder.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat geen arbeidsovereenkomst bestond tussen partijen. Nu de overige vorderingen van eisende partij voortvloeien uit de veronderstelling dat een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, kunnen deze onbesproken blijven.