Rechtspraak
Sinds (rond) 1 januari 2002 werken werknemers cs, die allen behoren tot de Afdeling Operations van Aero Groundservices, overeenkomstig het flexibel dienstrooster als bedoeld in artikel 9 lid 1 aanhef en onder c van de CAO. Volgens lid 4 onder c van deze bepaling kan bij dit rooster ‘de feitelijke werktijd in lengte variëren tussen 5 en 9 uur’, terwijl ‘het aantal diensten per week (-) ten hoogste 5 (bedraagt)’. Tegenover het nadeel van de flexibele inzetbaarheid staat voor de werknemer dat hij ‘36 uur per week op kwartaalbasis’ in plaats van 40 uur per week werkt, zij het dat hij daartegenover weer een twaalftal ATV dagen moet inleveren. Vanaf het begin is dit rooster ten opzichte van werknemers cs aldus toegepast dat zij altijd 4 x 9 uur per week dienst hadden. Bij brief van 6 december 2007 heeft Aero Groundservices elk van de betrokken werknemers bericht dat zij met ingang van 1 januari 2008 zouden worden ingeroosterd overeenkomstig het basisploegenrooster. Volgens dat rooster werkt de betrokken werknemer 40 uur per week met periodiek wisselende dag-, avond- en nachtdiensten. Aero Groundservices heeft daaraan haar ‘streven om uniformiteit voor wat betreft de inroostering voor al haar medewerkers te hanteren’ alsmede ‘het werkaanbod op de afdeling en de zeer sterk toegenomen financiële gevolgen van de afwijkende regeling die per 2002 tijdelijk is ingevoerd’ ten grondslag gelegd.
Werknemers cs hebben gevorderd Aero Groundservices te veroordelen om - kort gezegd - op straffe van verbeurte van een dwangsom werknemers cs weer in te roosteren volgens het flexibele dienstrooster zoals zij dat feitelijk genoten en hun het daarbij behorende salaris te voldoen met ingang van 1 januari 2008. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Doordat werknemers cs wekelijks vier dagen van negen uur werkten, was het in de praktijk niet mogelijk ‘de feitelijke werktijd (te laten) variëren tussen 5 en 9 uur’ en/of vijf dagen per week te werken, zoals de regeling voor het flexibele dienstrooster in de CAO beoogt. Naar het voorlopig oordeel van het hof brengt dit mee dat de feitelijke toepassing van de regeling niet beantwoordde aan het doel ervan. Het hof acht het waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Aero Groundservices in beginsel wel degelijk van werknemers cs kan verlangen dat het flexibele dienstrooster overeenkomstig zijn doel wordt toegepast. Het gaat aldus immers om niet meer of minder dan een aanspraak op uitvoering van de arbeidsovereenkomst conform de CAO. Dat de feitelijke uitvoering van de CAO-regeling de eerste jaren wegens privébelangen achterwege bleef, neemt niet weg dat werkgever thans aan de regeling uitvoering mag geven, mits rekening wordt gehouden met de privébelangen van werknemers. Volgens het hof heeft de werkgever daar voldoende rekenschap van gegeven, omdat reeds in 2005 het voornemen tot andere inroostering heeft geuit en overleg heeft gezocht met werknemers. De werkgever kan de werknemers echter niet binden aan het nieuwe basisrooster, omdat dit niet in overeenstemming is met de CAO. Er is evenmin gebleken van voldoende belang voor eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden.
De vordering van werknemers cs is derhalve slechts toewijsbaar voor zover dit in overeenstemming is met het doel van de CAO bepaling.