Rechtspraak
De arbeidsovereenkomst met werknemer is in 2005 met wederzijds goedvinden beëindigd. In de beëindigingsovereenkomst is een finale kwijtingsbepaling ter zake affinanciering pensioen opgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat, op basis van de pensioenbrief van 10 december 1990, de tijdsevenredige pensioenrechten van werknemer wat betreft de back-service nog niet (volledig) zijn gefinancierd en dat dit had kunnen worden gedaan door uiterlijk op 12 november 2007 een koopsom te storten van € 206.016. Nu werknemer op grond van het bepaalde in artikel 9 Regelen - vanaf het moment van zijn uitdiensttreding - (ten minste) een premievrije aanspraak kreeg op een evenredig ouderdomspensioen, rust op Nijhuis Pompen B.V. in beginsel de verplichting de back-service alsnog te financieren.
Doordat de in artikel 11 van de overeenkomst van 6 juli 2005 en 4 lid 1 van de overeenkomst van 26 januari 2006 verleende finale kwijting, zoals uit het vorenstaande blijkt, in strijd is met de wet en doordat het afkoopverbod niet uitsluitend strekt tot bescherming van de deelnemer, maar ook strekt tot bescherming van derden, zoals rechthebbenden op het partnerpensioen, zijn de hier bedoelde bedingen ingevolge artikel 3:40 lid 2 BW van rechtswege nietig (HR 21 september 2001, NJ 2001, 617) Zie ook Gerechtshof Amsterdam van 11 november 1993 (ook gepubliceerd in JAR 1995, 247). Gesteld noch gebleken is dat partijen onzeker waren of een geschil hadden over de uitleg of toepassing van artikel 32 leden 4 en 8 PSW, in die zin dat zij hebben gesproken over de vraag of dwingend recht ertoe noopt dat Nijhuis Pompen B.V. alsnog de back-service financiert. Onder deze omstandigheden is niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 7:902 BW voldaan. Volgt aanhouding van de zaak ter nadere comparitie.