Rechtspraak
Twee jongens van 15 en 14 jaar oud verrichtten op zaterdagen en in de schoolvakanties betaalde werkzaamheden in een boomkwekerij. Tijdens een pauze hebben zij in de nabijheid van een hoogwerker een vuurtje gestookt in de kwekerij, waardoor schade aan die hoogwerker is ontstaan (€5000). De eigenaar van de boomkwekerij heeft de twee jongens aansprakelijk gesteld voor de schade. De kantonrechter heeft de vordering van de kwekerij afgewezen. In hoger beroep staat de vraag centraal of de jongens werkzaam waren op basis van een arbeidsovereenkomst en indien ja, of sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.
Het hof oordeelt als volgt. Omdat de jongens vanaf medio 2002/2003 elke zaterdag en alle schoolvakanties in de kwekerij werkzaamheden mochten verrichten tegen betaling, kan van incidenteel werk geen sprake zijn. De jongens kregen ook duidelijke instructies ten aanzien van de te verrichten werkzaamheden. Het enkele feit dat de jongens een zekere vrijheid hadden om niet op het werk te verschijnen, brengt niet mee dat een gezagsverhouding ontbreekt. Uit vorenbedoelde vrijheid volgt ook niet dat er geen plicht tot persoonlijke arbeidsverrichting is. Dit alles bij elkaar brengt het hof tot de conclusie dat sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Bijgevolg moet de vraag naar aansprakelijkheid worden beantwoord aan de hand van artikel 7:661 BW. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van ‘opzet of bewuste roekeloosheid’ van de jongens, dient op grond van het City Tax-arrest te worden beoordeeld of de jongens onmiddellijk voorafgaand aan het schade veroorzakende feit zich bewust zijn geweest van de roekeloosheid van hun gedraging. Nu onvoldoende weersproken is gesteld dat de jongens het vuur hadden aangestoken om zich aan te warmen (het was immers 2 graden Celsius), acht het hof geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid. Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.