Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer, 42 jaar oud, is gedurende zes jaren in dienst geweest van werkgever. Zijn functie van New Products Introduction Program Manager heeft werkgever laten vervallen om bedrijfseconomische redenen (kostenbesparing). Werkgever heeft de arbeidsovereenkomst met toestemming van de CWI opgezegd tegen 1 oktober 2005. Werkgever heeft geen compensatie van de financiële gevolgen van de opzegging van de arbeidsovereenkomst aan werknemer geboden en heeft ook niet voorzien in een begeleidingstraject naar ander werk. Met ingang van 1 april 2006 heeft werknemer een functie elders aanvaard.

De kantonrechter heeft geoordeeld, kort gezegd, dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, nu werkgever aan werknemer - aan wie de reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet kan worden toegerekend - geen beëindigingsvergoeding heeft aangeboden conform de kantonrechtersformule, welke vergoeding door de kantonrechter is vastgesteld op € 30.960,00 bruto na aftrek van het salaris van werknemer over de opzegtermijn.

Naar het oordeel van het hof maakt het enkel ontbreken van een vergoeding nog niet dat de opzegging als kennelijk onredelijk moet worden beschouwd. Daarvoor dient (telkens) acht te worden geslagen op de gevolgen van de opzegging voor een werknemer in het concrete geval, waarbij onder meer dient te worden bezien welke mogelijkheden voor de werknemer bestaan om ander passend werk te vinden. De kantonrechter heeft zich daarover niet uitgelaten. Wat de kantonrechtersformule betreft overweegt het hof dat deze als leidraad is ontwikkeld voor een procedure waarbij een toetsing vooraf van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de orde is, dit in tegenstelling tot een procedure als de onderhavige. Reeds om deze reden kan deze leidraad niet in deze procedure worden toegepast. Wel dient rekening te worden gehouden met het bestaan ervan en kan eventueel bij deze formule (impliciet) enige aansluiting worden gezocht, indien de omstandigheden van het geval daartoe voldoende grond bieden. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, van een te beperkte maatstaf uitgegaan.

De kansen van werknemer op de arbeidsmarkt waren weliswaar niet gering, maar op het moment van de opzegging bestond geen concreet vooruitzicht op het vinden van ander werk. Het hof acht het ontslag daarom kennelijk onredelijk en kent aan werknemer een schadevergoeding toe ter hoogte van het verschil tussen het laatst verdiende salaris en de door werknemer gedurende zes maanden genoten WW-uitkering (€ 12.000).