Rechtspraak
Volgens geïntimeerde is hem een onjuiste FPU-bedrag uitgekeerd. Hiertegen heeft geïntimeerde bezwaar gemaakt. Geïntimeerde heeft zich niet neergelegd bij het oordeel van de Commissie van beroep stichting VUT-fonds Overheidspersoneel omtrent de hoogte van zijn FPU-uitkering en heeft het ABP in rechte betrokken, waarbij hij met een beroep op artikel 5 lid 1.5 tot en met lid 1.7 en tabel V van het FPU-reglement stelt recht te hebben op een uitkering gelijk aan 100% van de berekeningsgrondslag. De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep overeenkomstig de primaire vordering van geïntimeerde: - voor recht verklaard dat het ABP het FPU-reglement onjuist heeft toegepast en dat geïntimeerde met ingang van 1 november 2003 aanspraak kan maken op de aanvullende verhoging voor het doorwerken na het 61e jaar; - het ABP veroordeeld tot betaling van de aanvullende uitkering met ingang van 1 november 2003, waar geïntimeerde op grond van het doorwerken na het 61e jaar aanspraak op maakt, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van het ABP in de proceskosten. Het ABP is van dit vonnis in hoger beroep gekomen stellende dat geïntimeerde de verkeerde partij heeft gedagvaard.
Het hof oordeelt als volgt. Hoewel de kantonrechter heeft overwogen dat het VUT-fonds als gedaagde in eerste aanleg kon worden aangemerkt, heeft hij de veroordeling uitgesproken tegen het ABP. Het hof wijst erop dat het uitspreken van een veroordeling van het VUT-fonds ook niet toegestaan zou zijn geweest, nu het VUT-fonds, dat een afzonderlijke rechtspersoon is, geen partij was in die procedure. In de Wet Kaderregeling overheidspersoneel van 21 december 1995 is in artikel 8 lid 6 jo. artikel 1 lid 1f bepaald dat de tot dan voor rekening van het ABP komende VUT-verplichtingen zijn overgenomen door de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel, bedoeld in artikel 11 van de Wet financiële voorziening privatisering ABP, het hiervoor in artikel 1a van het FPU-reglement genoemde “VUT-fonds”. Het ABP is weliswaar uitvoerder van de FPU-regeling maar kan terzake de onderhavige aanspraken van geïntimeerde, de basis- en aanvullende uitkeringen op grond van het FPU-reglement als voormeld, niet worden aangemerkt als de partij die uit eigen hoofde tot betaling van die uitkeringen is gehouden. Geïntimeerde heeft dan ook de verkeerde partij gedagvaard. Op grond van de hiervoor geciteerde passage uit de conclusie van dupliek van het ABP kan het hof geen gedekt verweer/afstand van recht aannemen van het ABP om een beroep te doen op de bepalingen in het VUT-reglement waaruit voortvloeit dat niet het ABP, maar het VUT-fonds en zijn bestuur de instanties zijn die de basisuitkeringen uit het VUT-fonds en de aanvullende uitkeringen op grond van de artikel 2, 4 en 5 van het FPU-reglement vaststellen en voldoen. Het hof wijst erop dat het ABP ook niet heeft erkend dat het kan worden aangesproken, zoals geïntimeerde meent, maar slechts heeft aangegeven dat het VUT-fonds als gedaagde partij kan worden aangemerkt. Een procespartij kan echter niet door een enkele mededeling een ander in zijn plaats tot procespartij maken. In de mededeling van het ABP is evenmin te lezen dat zij de verplichtingen van het VUT-fonds als een eigen verplichting volgens het te verkrijgen vonnis wil honoreren. De eerste grief in het principaal appel slaagt derhalve. De vorderingen van geïntimeerde jegens het ABP worden dan ook reeds op voormelde grond afgewezen.
Toch acht het hof van belang geïntimeerde duidelijkheid te geven over de hoogte van zijn aanspraken. Het hof overweegt daarom ten overvloede nog het volgende. Voor de uitleg van het FPU-reglement in de verhouding VUT-fonds en de FPU-gerechtigde, welk reglement heeft te gelden als recht in de zin van artikel 79 RO, en dat gelet op zijn huidige privaatrechtelijke aard vergelijkbaar is met een algemeen verbindend verklaarde CAO, dient aangeknoopt te worden bij de criteria die worden gehanteerd voor de uitleg van een algemeen verbindend verklaarde CAO. (HR 20-02-2004, NJ 2005, 493). Een relevante toelichting op met name de regeling van de aanvullende uitkeringen ontbreekt. Daarom zijn voor de uitleg van de bepalingen inzake de aanvullende uitkeringen de betekenis naar objectieve maatstaven van de bewoordingen waarin die bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van het FPU-reglement van doorslaggevende betekenis. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het reglement gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 18-04-2008, LJN BC7407). Op grond van het FPU-reglement komt geïntimeerde niet in aanmerking voor een toeslag.