Rechtspraak
Werknemer is in dienst geweest van DLV Plant. Wegens staking van een bedrijfsactiviteit is de functie van werknemer komen te vervallen. Tussen werkgever en werknemer is na lang overleg uiteindelijk een beëindigingsovereenkomst opgesteld met toekenning van een vergoeding van € 56.500. In deze overeenkomst wordt tevens een samenwerkingsverband aangegaan ten aanzien van het vervolgproject Bioveem waarbij werknemer 30% van de werkzaamheden van DLV Plant zal worden gegund tegen betaling van 10% van de omzet. Werkgever schrijft zich echter niet in voor het vervolgtraject Bioveem, zodat de werkzaamheden uitblijven. Werknemer vordert schadevergoeding wegens wanprestatie dan wel vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling.
Volgens DLV Plant is sprake van een arbeidszaak waardoor de zaak dient te worden verwezen naar de kantonrechter. De rechtbank oordeelt dat de vordering is gebaseerd op de overeenkomst tussen werkgever en werknemer welke betrekking heeft op de periode na beëindiging van de arbeidsrelatie. Derhalve is de rechtbank bevoegd. Vervolgens is de vraag aan de orde welke uitleg aan artikel 3 van de overeenkomst gegeven moet worden. Valt hieronder ook dat werkgever zich op het vervolgtraject Bioveem zou moeten inschrijven? De rechtbank houdt de zaak aan ter nadere bewijsvoering.