Rechtspraak
Werknemer is per 1 oktober 2007 krachtens een arbeidsovereenkomst voor de duur van vijf jaar in dienst getreden bij werkgever, in de functie van Financieel directeur (CFO) en tegen een salaris van € 12.000,- bruto per maand. Op 1 september 2008 wordt werknemer op non-actief gesteld wegens tegenvallende prestaties (disfunctioneren). Werkgever heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. De zitting is bepaald op 22 oktober 2008. Werknemer vordert op 20 oktober 2008 wedertewerkstelling in zijn eigen functie.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Bij op non-actiefstelling wordt aan de werknemer een verbod opgelegd zijn werkzaamheden te verrichten. Er bestaat geen wettelijke basis voor deze maatregel. De rechtmatigheid ervan wordt getoetst aan de beginselen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Kernvraag in dit kort geding, dat van voorlopig karakter is, is dan ook of [gedaagde] zich als goed werkgever heeft gedragen door werknemer op non-actief te stellen. Daarbij geldt dat het recht op (weder)tewerkstelling van de werknemer slechts moet wijken indien de werkgever aannemelijk maakt dat hij een redelijke grond heeft voor de op non-actiefstelling, dit afgezet tegen het belang van de werknemer, of dat een bevel tot tewerkstelling tot een onwerkbare situatie zou leiden. Daarbij spelen de bijzondere omstandigheden van het geval een rol. Bij de beoordeling van de vordering tot wedertewerkstelling dient dan ook een belangenafweging plaats te vinden tussen het belang van de werkgever en dat van de werknemer. Volgens de voorzieningenrechter is het vertrouwen tussen werknemer en het bestuur dermate geschaad, dat wedertewerkstelling op korte termijn - mede met het oog op de ontbindingsprocedure op 22 oktober 2008 - niet kan worden toegewezen. Volgt afwijzing vordering.