Rechtspraak
Werknemer is op staande voet ontslagen. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt gegrond op een verstoorde arbeidsrelatie na wisseling van de directie/aandeelhouders. Door toewijzing van het verzoek van werkgever komt in dit geval de beoordeling van het (primaire en subsidiaire) tegenverzoek niet meer aan de orde. Dat tegenverzoek van werknemer is immers niet voorwaardelijk ingesteld in die zin dat niet is verzocht om een beoordeling onder de voorwaarde dat het verzoek van werkgever wordt afgewezen of voor het geval dat verzoek na toewijzing alsnog wordt ingetrokken. Het voorwaardelijke verzoek is slechts ingesteld onder dezelfde voorwaarde als waaronder het inleidende voorwaardelijke verzoek is ingesteld (verweerschrift, blad 2, derde alinea, vierde en vijfde regel: “voor zover pas na rechterlijk vonnis zou moeten blijken dat de arbeidsovereenkomst nog in stand is”). De verwijzing van werknemer naar het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden ( LJN at8086) is zonder betekenis, omdat in dat geval de kantonrechter zonder nadere motivering niet had beslist op het inleidende verzoek tot voorwaardelijke ontbinding, waarna het hof die uitspraak interpreteerde als een beslissing op het onvoorwaardelijke tegenverzoek, waartoe het hof de kantonrechter binnen het raam van artikel 7:685 bevoegd achtte. De kantonrechter in deze zaak is niet van plan om niet te beslissen op het inleidende voorwaardelijke ontbindingsverzoek zodat zich een andere situatie voordoet. Voor zover die uitspraak aldus moet worden verstaan dat het de kantonrechter steeds vrijstaat om in een geval als het onderhavige, met passering van het inleidende voorwaardelijke verzoek, direct en uitsluitend te beslissen op het onvoorwaardelijke tegenverzoek maakt de kantonrechter van die vrijheid geen gebruik.
Vergoeding is gelijk aan C=1.