Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Een Duitse werkneemster (42 jaar) is op 13 september 2004 op basis van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd van zes maanden in dienst getreden van werkgever in de functie van callcenter-/datatypiste. Deze arbeidsovereenkomst is op 12 maart 2005 verlengd met een periode van twaalf maanden, derhalve van rechtswege eindigend op 12 maart 2006. Werkneemster is op 19 december 2005 arbeidsongeschikt geraakt wegens een verkeersongeval. In een in de Duitse taal opgestelde arbeidsongeschiktheidsverklaring (Arbeitsunfähigkeitsbescheinigung) van een neuroloog van 2 januari 2006 is vermeld dat werkneemster waarschijnlijk arbeidsongeschikt zou zijn tot en met 30 januari 2006. In hoger beroep richt werkneemster zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat van haar redelijkerwijs had kunnen worden gevergd dat zij een verklaring als bedoeld in artikel 7:692a BW had overgelegd bij haar vordering tot loondoorbetaling, en dat de door haar in het geding gebrachte medische bescheiden niet kunnen worden beschouwd als een eventuele adequate vervanging van de wettelijk voorgeschreven verklaring als hiervoor bedoeld.

Het hof stelt allereerst vast dat werkgever, ter toelichting op de weigering het loon te betalen, in brieven aan werknemer heeft aangegeven dat zij eind januari 2006 niet bereikbaar was en dat het derhalve voor werkgever niet vaststond dat zij (vanaf 2 februari 2006) nog steeds arbeidsongeschikt was. Naar het oordeel van het hof is hiermee in rechte komen vast te staan dat werkgever duidelijk de arbeidsongeschiktheid van werkneemster heeft betwist. Gelet op deze betwisting, kon werkneemster zich er niet op beroepen dat werkgever in het verleden genoegen nam met een “Arbeitsunfähigkeitsbescheinigung” en lag het op haar weg een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW aan te vragen. Werkneemster heeft voorts betoogd dat het van haar in redelijkheid niet kon worden gevergd om bij haar eis een deskundigenverklaring over te leggen, omdat werkgever zich op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst op 2 februari 2006 was geëindigd. Het hof is van oordeel dat dit standpunt niet kan worden gevolgd. Werkgever heeft in haar brief van 31 januari 2006 erop gewezen dat werkneemster een deskundigenoordeel bij het UWV kon vragen indien zij het niet eens was met het stopzetten van de loonbetaling.

Voorts beroept werkneemster zich erop dat zij zelf drie medische verklaringen heeft overgelegd, waaruit het bestaan van haar ziekte genoegzaam kan worden vastgesteld. Voor zover werkneemster betoogt dat deze medische verklaringen met zich meebrengen dat haar een beroep toekomt op de uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 7:629a lid 2 BW, omdat uit die verklaringen het bestaan van haar ziekte genoegzaam kan worden vastgesteld (in ieder geval over de periode van 1 tot 12 maart 2006), gaat die stelling niet op omdat deze verklaringen niet gelijk kunnen worden gesteld aan een verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW.