Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Werknemer is in dienst van FT. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding overeengekomen. Het bedrijfsonderdeel Out of Home van FT wordt per 31 oktober 2007 verkocht aan DDM. Werknemer wenst uitdrukkelijk niet in dienst te treden bij DDM en zegt de arbeidsovereenkomst met FT op. Werknemer is met ingang van 1 november 2007 in dienst getreden bij Koffiebranderij Neuteboom B.V. (‘Neuteboom’) in de functie van business manager. Centraal staat de vraag of DDM dan wel FT werknemer kan houden aan het concurrentiebeding.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie en de Hoge Raad over de vraag of een werknemer ‘verplicht’ van rechtswege mee over gaat van de vervreemder naar de verkrijger, geldt dat indien een werknemer duidelijk en ondubbelzinnig verklaart dat hij niet in dienst wil treden van de verkrijger, zijn arbeidsovereenkomst met de vervreemder eindigt op het tijdstip van de overgang en de werknemer niet in dienst treedt van de verkrijger. De kantonrechter verwijst naar onder meer het arrest van de Hoge Raad van 26 mei 2000, JAR 2000, 152. Uit dit arrest volgt ook dat deze verklaring ook dit effect heeft, indien de verklaring voor het tijdstip van de overgang (uitsluitend) gericht was aan de vervreemder. De vervreemder is op dat tijdstip immers de werkgever van de werknemer. De kantonrechter is, op grond van het voorgaande, van oordeel dat de verklaring van werknemer, zoals deze in zijn brief van 30 juli 2007 is opgenomen, een dergelijke duidelijke en ondubbelzinnige verklaring is. Naar het oordeel van de kantonrechter is werknemer dan ook niet in dienst van DDM getreden en is zijn arbeidsovereenkomst met FT van rechtswege geëindigd op het tijdstip van de overgang, 31 oktober 2007. Daarmee staat vast dat DDM geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding. De vordering van werknemer, te verklaren voor recht dat tussen werknemer en DDM geen concurrentiebeding tot stand is gekomen, zal dan ook worden toegewezen.

Ten aanzien van FT geldt het concurrentiebeding wel, maar heeft het slechts een beperkt belang. Het belang van FT bij handhaving van het beding bestaat uit de contractuele boete die zij is overeengekomen met DDM. Nu DDM alleen klanten heeft overgenomen uit het Out of Homekanaal, is het belang van FT beperkt tot die klanten. Daarom wordt de vordering tot gedeeltelijke vernietiging gehonoreerd.

De reconventionele vordering van DDM uit hoofde van onrechtmatige daad wordt afgewezen.