Rechtspraak
Werknemer is op 1 december 1982 in dienst getreden van Elsenga. Aan werknemer werd bij zijn indiensttreding een bedrijfsauto ter beschikking gesteld. In 2007 heeft werkgever geweigerd de autoregeling voort te zetten. Werknemer vordert thans een verklaring voor recht dat werkgever de autoregeling moet blijven toepassen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter is van oordeel dat het door Elsenga aan werknemer ter beschikking stellen van een bedrijfsauto gezien moet worden als een arbeidsvoorwaarde. Hoewel volgens Elsenga de bedrijfsauto is gekoppeld aan de oorspronkelijke functie van werknemer als monteur, staat dit er niet aan in de weg dat de inhoud van de arbeidsovereenkomst anders is geworden door de invulling die partijen daar in de praktijk gedurende de afgelopen jaren aan hebben gegeven.
De kantonrechter moet beoordelen of het/één van de voorstel(len) van Elsenga kan worden aangemerkt als een redelijk voorstel dat [eiser] niet had mogen weigeren. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of Elsenga als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door haar gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Vervolgens dient de kantonrechter, bij een positief antwoord op de vorige vraag, te beoordelen of aanvaarding van het door Elsenga gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van [eiser] gevergd kan worden (zie HR 11juli 2008, JAR 2008, 204).
Door Elsenga zijn de volgende wijzigingsvoorstellen aan [eiser] gedaan:
- werknemer is de gelegenheid geboden nog van de bedrijfsauto gebruik te maken tot de huidige bedrijfsauto niet meer APK-goedgekeurd zou worden,
- werknemer heeft drie jaar de tijd gekregen om te zoeken naar een passend alternatief,
- Elsenga heeft aangeboden de huidige bedrijfsauto voor een in overleg vast te stellen prijs aan werknemer te verkopen,
- Elsenga heeft aangeboden de huidige bedrijfsauto om niet aan Elsenga over te dragen.
De kantonrechter is van oordeel dat in redelijkheid niet van [eiser] gevergd kan worden een van de voorstellen van de Elsenga te aanvaarden. Deze voorstellen betekenen immers alle een financiële aderlating voor werknemer, hetzij direct hetzij op termijn wanneer de auto moet worden vervangen, terwijl daar tegenover geen voldoende financiële tegemoetkoming is gesteld. Bij dat oordeel speelt naast de onder 2. genoemde omstandigheden ook een rol van doorslaggevende betekenis dat de functiewijziging plaats vond ten gevolge van de sluiting van het kantoor van Elsenga op Schiphol, waardoor werknemer een “binnenfunctie” kreeg. Nu de kantonrechter het voorstel al niet redelijk acht, hoeft hij niet verder in te gaan op de vraag of werknemer in redelijkheid gevergd kan worden het voorstel te aanvaarden.
Verklaring voor recht wordt toegewezen.