Rechtspraak
Werkgever (eenmansbedrijf) heeft een VerzuimOplossingenverzekering bij Interpolis. Werkgever heeft de premie voor de maanden januari en februari 2004 niet (tijdig) voldaan. Op basis van twee ziektemeldingen heeft Interpolis uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst over de periode januari en februari 2004 aan werkgever een uitkering gedaan. Interpolis vordert thans terugbetaling van een bedrag van € 3.854 over de periode januari en februari. Interpolis beroept zich op artikel 18 van de Algemene Voorwaarden (opschortingsrecht bij niet tijdige premiebetaling). Volgens werkgever is artikel 18 van de Algemene Voorwaarden een onredelijk bezwarend beding.
Het hof oordeelt als volgt. Werkgever betoogt onder meer dat hij gelijk moet worden gesteld met een ‘consument’, met als gevolg dat de grijze en zwarte lijsten die zijn opgenomen in de artikelen 6:236 en 6:237 BW rechtstreeks op hem van toepassing zijn. Het begrip consument wordt in deze bepalingen omschreven als een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Aan deze omschrijving voldoet werkgever niet. Immers, vaststaat dat hij de verzekeringsovereenkomst heeft gesloten in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf en dat de verzekeringsovereenkomst ziet op vergoeding van de kosten die werkgever maakt vanwege ziekte van zijn personeel. De omstandigheid dat werkgever een eenmanszaak is met weinig personeel maakt dit niet anders. Uit het voorafgaande vloeit voort dat artikel 18 van de Algemene Voorwaarden niet rechtstreeks kan worden getoetst aan de artikelen 6:236 en 237 BW.
Vervolgens moet worden onderzocht of artikel 18 onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder (a) BW._Aangenomen moet worden dat de onderhavige voorwaarde er toe strekt dat het verzekeringnemers onmogelijk wordt gemaakt de dekking met terugwerkende kracht te doen herleven. De omstandigheid dat artikel 6:236 aanhef en onder c BW bepaalt dat het onredelijk bezwarend is indien de algemene voorwaarden de gebruiker ervan een verdergaand opschortingsrecht geeft dan hem volgens de wet toekomt, kan gelet op hetgeen is overwogen in HR 16 januari 1987, NJ 1987, 554 en tijdens de parlementaire geschiedenis bij artikel 7:934 BW niet leiden tot de conclusie dat artikel 18 onredelijk bezwarend moet worden geacht. Datzelfde geldt voor het beroep dat [appellant] doet op artikel 6:237 aanhef en onder b, c en h BW._Het een en ander leidt tot de conclusie dat artikel 18 van de Algemene Voorwaarden niet vernietigbaar is wegens strijd is met artikel 6:233 onder a BW vanwege van het feit dat deze bepaling aan Interpolis een verdergaande opschortingsbevoegdheid geeft dan in de wet is voorzien.
Werkgever heeft voorts betoogd dat de regeling van artikel 18 algemene voorwaarden nietig is wegens strijd met artikel 7:934 BW. In laatstgenoemde bepaling wordt - kort gezegd en voor zover hier relevant - bepaald dat het niet nakomen van de verplichting tot betaling van de premie eerst kan leiden tot beëindiging van de dekking, nadat de schuldenaar na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand. Indien de verzekeringnemer een natuurlijke persoon is die de verzekeringsovereenkomst sluit anders dan in de uitoefening van bedrijf en beroep (een consument), is deze bepaling van dwingend recht; in andere gevallen is deze bepaling echter van regelend recht, zoals uit artikel 7:943 volgt. Zoals eerder overwogen, kan werkgever niet als een consument worden aangemerkt. Dit alles leidt tot de conclusie dat artikel 18 van de Algemene Voorwaarden niet in strijd is met artikel 7:934 BW.