Rechtspraak
Appellante is met geïntimeerden per 1 december 2004 de vennootschap onder firma VVAZ Intermedis v.o.f. (verder: de VOF) aangegaan, met als doel het voor gemeenschappelijke rekening voeren van een bedrijf in bemiddeling van assurantiën en financiële dienstverlening. In de oprichtingsakte is vermeld dat de VOF is aangegaan voor een periode van 10 jaar. Verder is hierin vermeld dat de vier vennoten ieder voor 25% tot de onderneming zijn gerechtigd. Voor het doen van uitkeringen ter zake van de waarde van het aandeel in het vennootschappelijk vermogen aan een niet-voortzettende vennoot stelt artikel 15 van de akte een termijn van 6 maanden na kennisgeving c.q. aanmaning. Met betrekking tot geschillen is in artikel 22 van de akte bepaald dat deze zullen worden beslist door drie scheidslieden, waarbij elk der partijen één der scheidslieden benoemt en deze beide scheidslieden gezamenlijk de derde. Appellante ontving voor haar werkzaamheden voor de VOF maandelijks een managementfee van € 14.000. Op 5 februari 2007 heeft appellante haar medevennoten medegedeeld dat zij de VOF wenste te verlaten. Deze opzegging heeft zij bij brief van haar raadsman van 8 februari 2007 bevestigd. Geïntimeerden hebben de rechtmatigheid van de opzegging betwist. Appellante ontvangt sindsdien geen managementfee meer.
In deze procedure stelt appellante zich op het standpunt dat de VOF per 5 februari 2007 is ontbonden, waarbij zijzelf is uitgetreden en geïntimeerden de vennootschap voortzetten. De voortzettende vennoten dienen, zo stelt zij, thans het aandeel van appellante in de waarde van de VOF aan haar uit te keren en in ieder geval mee te werken aan de uitvoering van de geschillenregeling van artikel 22 van de vennootschapsakte. Appellante stelt verder dat zij door het stopzetten van de betaling van de managementfee van inkomsten is verstoken terwijl het concurrentiebeding dat in de vennootschapsakte is opgenomen het haar onmogelijk maakt vervangende inkomsten te verwerven. Als voorschot op de uitkering die in de aanhangig gemaakte scheidsliedenprocedure vastgesteld zal worden wil appellante van geïntimeerden maandelijks een bedrag ontvangen ter hoogte van haar managementfee, derhalve € 14.000.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van appellante afgewezen. In hoger beroep oordeelt het hof als volgt. Door appellante is naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij een voorziening als thans door haar gevorderd. Sinds de ontbinding van de VOF in februari 2007 is inmiddels meer dan een jaar verstreken en uit niets blijkt dat er schot zit in de afwikkeling en afrekening tussen partijen of dat er voor appellante andere mogelijkheden zijn ontstaan om inkomen te verwerven. Of er al dan niet sprake is van een toereikend gezinsinkomen bij appellante is in dit verband niet relevant. Appellante had door de managementfee een eigen inkomen waardoor zij in haar levensonderhoud kon voorzien en heeft dat inkomen nu niet meer. In plaats daarvan heeft zij een aanspraak op haar aandeel in de waarde van de VOF. Voor het dagelijkse levensonderhoud biedt een dergelijke aanspraak evenwel geen soelaas. Daarmee is voor appellante zelf het spoedeisend belang evident. Niet alleen kan appellante aanspraak maken op een dergelijk bedrag, maar zij kan ook verlangen dat dit bedrag haar binnen redelijke termijn ter beschikking wordt gesteld. In dit verband is van belang dat de vennootschapsakte uitgaat van een periode van zes maanden na kennisgeving of aanmaning. Ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat in dit geval aanvankelijk geen sprake was van een ontbinding op een in de akte voorziene wijze, en dat om die reden een later gelegen moment als beginpunt van de termijn genomen moet worden, is het aannemelijk dat de termijn van zes maanden in ieder geval inmiddels is verstreken. Gesteld noch gebleken is dat het aan appellante te wijten is dat na het moment waarop de ontbinding is ingetreden inmiddels meer dan zes maanden zijn verstreken.
Vordering wordt toegewezen.