Rechtspraak
Werknemer is op 1 april 1996 als Mechatronisch ontwikkelaar in dienst getreden bij de Nederlandse Philips Bedrijven BV bij het onderdeel Philips Apptech. Op de arbeidsovereenkomst van werknemer is een concurrentiebeding van toepassing. Vanaf 2001 werkzaam in de functie van Systeemarchitect, en laatstelijk, vanaf 2004, in de functie van Senior Systeemarchitect. Werknemer heeft in een brief van 27 februari 2008 aan Philips aangekondigd zijn arbeidsovereenkomst te willen beëindigen per 1 juni 2008 en in dienst te willen treden bij Heidenhain Numeric BV (hierna: Heidenhain). Philips stelt zich op het standpunt dat Heidenhain een directe concurrent van Philips is en dat werknemer aan het concurrentiebeding zal worden gehouden. Tevens heeft Philips Heidenhain op de hoogte gesteld dat werknemer een concurrentiebeding heeft met Philips en door indienstneming van werknemer Heidenhain onrechtmatig handelt jegens Philips. De werknemer heeft in kort geding schorsing van het concurrentiebeding gevorderd. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. Tegen dit oordeel komt werknemer in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer heeft gesteld dat hij niet benaderd is door Heidenhain, maar dat hij reeds enige tijd op zoek was naar een andere baan en het initiatief heeft genomen een van zijn collega's, die Philips inmiddels had verlaten om bij Heidenhain in dienst te treden, te benaderen, en dat hij aldus met Heidenhain in gesprek is gekomen. Philips heeft dit niet gemotiveerd betwist, zodat het hof hier in dit kort geding van uit gaat. Werknemer heeft voldoende overtuigend aan het hof uiteengezet, dat de projecten waar Philips Apptech zich mee bezig houdt, projecten zijn waar een dermate grote nauwkeurigheid vereist is dat de daarvoor door Philips Apptech ontwikkelde stages niet in serie productie worden genomen. Philips Apptech werkt alleen op maat voor specifieke klanten, waarvan ASML de belangrijkste is. Heidenhain wil generieke stages ontwikkelen die Etel S.A. in series van duizenden gaat maken en opneemt in haar catalogus om te verkopen. Het gaat dan ook om het ontwikkelen van stages die gebruikt worden voor andere toepassingen dan waar Philips Apptech en haar klanten zich mee bezig houden. Philips brengt hiertegen in, dat het team dat Heidenhain formeert geschikt zal zijn om haar directe concurrentie aan te doen en met name dat dit team zich ook bezig zal kunnen houden met het werken op projectbasis. Concrete voorbeelden van projecten die Heidenhain in staat zou zijn uit te voeren zijn echter door haar niet genoemd. Philips onderbouwt haar stelling omtrent de te vrezen concurrentie van Heidenhain enkel op een wervende personeelsadvertentie. Gesteld noch gebleken is dat Heidenhain op dit moment is aan te merken als een concurrent van Philips Apptech. In aanmerking genomen dat in een bodemprocedure de bewijslast omtrent de gestelde - potentiële - overtreding van het concurrentiebeding op Philips rust, oordeelt het hof de inhoud en tekst van deze personeelsadvertentie waar Philips op wijst, mede gelet op de toelichting die zijdens werknemer is gegeven, onvoldoende om voorshands aannemelijk te achten dat Heidenhain beoogt met haar vestiging in Eindhoven een concurrent van Philips Apptech te worden. Daaraan doet niet af dat in het recente verleden Heidenhain Philips geen deelgenoot heeft gemaakt van haar plannen in dezen. Het hof kan voorshands niet aannemen dat de “artikelen” (stages) die Heidenhain wil gaan ontwikkelen en fabriceren soortgelijk of verwant zijn aan de “artikelen” (stages) die Philips Apptech ontwikkelt, zoals bepaald is in het concurrentiebeding. Het mogelijk concurrerend potentieel van het door Heidenhain te formeren team oordeelt het hof op zichzelf onvoldoende om aan te kunnen nemen dat zij zich met concurrerende activiteiten zullen bezig houden, aangezien Heidenhain zich op een andere markt begeeft dan Philips Apptech.
Een relevant belang aan de zijde van Philips dat haar concurrentiepositie raakt, is voorshands derhalve onvoldoende komen vast te staan. Het door Philips gestelde belang dat een werknemer in wie zij twaalf jaren heeft geïnvesteerd door Heidenhain zonder overleg en goedkoop wordt “weggekocht” moet wijken voor de vrije arbeidskeuze van werknemer en is geen belang dat een concurrentiebeding beoogt te beschermen nu voorshands ervan uitgegaan wordt dat Heidenhain niet de intentie heeft Philips Apptech te beconcurreren. Datzelfde geldt voor de vrees van Philips dat in totaal 15 man, het aantal genoemd in de personeelsadvertentie, bij haar zullen vertrekken. Nu verdere gewichtsbepalende elementen zijdens Philips niet zijn gesteld of gebleken, is het hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen voorshands van oordeel dat, gelet op de aanmerkelijke positieverbetering die werknemer bij Heidenhain kan realiseren en het onvoldoende betwiste feit dat hij bij Philips Apptech niet meer kan doorgroeien, de belangenafweging zodanig in het voordeel van werknemer uitvalt dat te verwachten valt dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat werknemer door het concurrentiebeding zo onbillijk wordt benadeeld dat het beding voor wat betreft de indiensttreding bij Heidenhain voor vernietiging in aanmerking komt.
Vordering van werknemer wordt alsnog toegewezen.