Naar boven ↑

Rechtspraak

Bij besluit van 19 januari 1987 van het College van Dijkgraaf en Heemraden van het Heemraadschap Fleverwaard is geïntimeerde (geboren in 1943), per 1 februari 1987 aangesteld als opzichter dijken bij voormeld heemraadschap. Het Waterschap heeft werknemer met terugwerkende kracht hoger ingeschaald. Het Waterschap heeft op 11 mei 2004 aan het Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen (UWV) verzocht de berekeningsgrondslag van de pensioenaanspraken van geïntimeerde per 1 januari 2003 te verhogen van € 40.636 naar € 42.808. Het UWV heeft dit verzoek beoordeeld op basis van de richtlijnen die door ABP-pensioenen zijn opgesteld en het verzoek vervolgens afgewezen. Voor de berekening van de pensioenaanspraken van geïntimeerde is, naar tussen partijen vaststaat, bepalend zijn pensioengevend inkomen per 1 januari 2003. In hoger beroep staat centraal de vraag of de aan geïntimeerde in november 2003 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 toegekende salarisverhoging voor de berekening van de pensioenaanspraken per 1 januari 2003 al dan niet buiten beschouwing moet blijven.

Het hof oordeelt als volgt. Voor de uitleg en toepassing van het pensioenreglement dient de zogenoemde cao-norm te worden aangelegd. Het ABP heeft in eerste aanleg gesteld dat het uitvoerder is van de pensioenregeling voor het overheids- en onderwijspersoneel, neergelegd in het Pensioenreglement. Voorts heeft het ABP gesteld dat de inhoud van het Pensioenreglement wordt bepaald door de sociale partners in de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP). Volgens het ABP is het peildatumsysteem met ingang van 1 januari 1996, de dag van de inwerkingtreding van het Pensioenreglement, ingevoerd, vormt het een van de pijlers van de in het Pensioenreglement neergelegde pensioenregeling en houdt het in dat een achteraf met terugwerkende kracht toegekende salarisverhoging buiten beschouwing blijft. Met de invoering van het peildatumsysteem in 1996 hebben de sociale partners naast meer marktconformiteit vooral een vereenvoudiging in vergelijking met het systeem onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet willen bewerkstelligen. De sociale partners hebben na de introductie van het peildatumsysteem reeds enkele malen te kennen gegeven dat het systeem, waarvoor destijds is gekozen, strikt en onverkort dient te worden toegepast, maar dat in bepaalde uitzonderlijke situaties eventueel kan worden bezien of op basis van redelijkheid en billijkheid tot een voor een betrokkene gunstiger beslissing moet worden gekomen. Zo hebben de sociale partners,naar het ABP stelt, ingestemd met het voorstel om het inkomen aan te passen aan de hand van de gewogen gemiddelde loonontwikkeling tot de ingangsdatum van het pensioen. In het geval van geïntimeerde is bij toekenning van de FPU-uitkering het door de werkgever aan het ABP opgegeven inkomen voor 2003 ad € 39.930,21 aangepast naar € 40.636,97. Voorts zijn de sociale partners ermee akkoord gegaan dat in twee situaties wordt afgeweken van het strikt gehanteerde uitgangspunt, namelijk indien in een individueel geval een tot het ABP gerichte uitspraak van de civiele rechter tot aanpassing noopt, dan wel indien er sprake is van een aperte fout aan de zijde van de werkgever.

Geïntimeerde heeft deze stellingen van het ABP niet, in elk geval niet gemotiveerd, weersproken. Geconcludeerd moet dan ook worden dat een strikte toepassing van het peildatumsysteem in overeenstemming is met de bedoeling van de sociale partners, die de inhoud van het Pensioenreglement hebben bepaald. In het onderhavige geval acht het hof, gelet op de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen, een strikte uitleg van art. 3.1 PR, welke uitleg aansluit bij voornoemde bedoeling van de sociale partners, juist. Een ruime interpretatie van art. 3.1 PR, zoals voorgestaan door geïntimeerde, leidt, zoals het ABP terecht opmerkt, tot een verstoring van de balans en de samenhang tussen de pensioenaanspraken enerzijds en de financiering daarvan anderzijds en is om die reden niet aannemelijk. Er is dan namelijk sprake van een toegenomen financiële last voor het ABP waartegenover slechts een geringe verhoging van de pensioenpremie staat. Concreet wat betreft geïntimeerde kan het ABP immers slechts over een relatief korte duur, te weten de periode gelegen tussen de peildatum (1 januari 2003) en de pensioendatum (1 juni 2008), een hogere premie in rekening kunnen brengen bij de werkgever. Duidelijk is dat een stringente toepassing van het peildatumsysteem voor [geïntimeerde] financieel nadeel tot gevolg heeft, aangezien het met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 verhoogde salaris voor hem niet doorwerkt in een hoger pensioen, terwijl hij wel meer premie heeft afgedragen. Ook al staat aldus tegenover de toekomstige verhoogde pensioenverplichtingen een hogere premieopbrengst, dan volgt uit het voorgaande dat bij een ruime uitleg de balans en samenhang tussen de pensioenaanspraak en de financiering daarvan verstoord blijft. In dit verband speelt ook nog mee de precedentwerking die een uitleg zoals door geïntimeerde beoogd, heeft. Het evenwicht tussen de pensioenaanspraken en de financiering daarvan zal, naar in redelijkheid mag worden aangenomen, dan niet enkel in het geval van geïntimeerde zijn verstoord en de gevolgen daarvan zullen (uiteindelijk) op het collectief van de overige premiebetalende deelnemers worden afgewenteld.

Volgt vernietiging vonnis van de kantonrechter.

  • Wetsartikelen: 3.1 Pensioenreglement ABP
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: Pensioenrecht, Pensioengevend salaris, Loonsverhoging met terugwerkende kracht, Uitleg pensioenreglement, Cao-norm, Vut, FPU, Precedentwerking en Belasting pensioenstelsel