Rechtspraak
Partijen zijn een arbeidsovereenkomst aangegaan krachtens welke werknemer per 1 september 2008 bij Nuvema in dienst is getreden in de functie van buitendienstadviseur voor de duur van drie maanden. Er is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld en deze heeft Nuvema op (donderdag) 28 augustus 2008 aan werknemer toegezonden. Artikel 4 van de arbeidsovereenkomst bevat een proeftijdbeding van één maand. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst niet ondertekend. Werknemer heeft op (maandag) 1 september 2008 de werkzaamheden aangevangen en heeft zich op 8 september 2008 ziek gemeld. Nuvema heeft met een beroep op het proeftijdbeding de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd. Werknemer heeft de nietigheid van de opzegging ingeroepen en vordert loon, stellende dat het proeftijdbeding niet rechtsgeldig is overeengekomen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Bovendien zijn de - in het verweer van Nuvema - genoemde redenen niet legitiem voor een ontslag in de proeftijd. Het gaat er in de proeftijd om de kundigheid en vaardigheden voor de functie te beoordelen. Artikel 7:652 lid 2 BW, zoals dat op 1 januari 1999 is ingevoerd, schrijft de schriftelijke vorm van het proeftijdbeding dwingend voor. In de literatuur bestaat echter discussie op welk tijdstip het “schriftelijk overeenkomen” plaats dient te vinden. Artikel 7:652 leden 3 en 4 BW bepalen dat de proeftijd bij het aangaan van de overeenkomst (dus vóór aanvang van de feitelijke werkzaamheden) overeengekomen moet worden. Nu deze eis niet terugslaat op lid 2, zou daaruit kunnen worden afgeleid dat de overeengekomen proeftijd ook ná het aangaan van de arbeidsovereenkomst op schrift mag worden gesteld. Het Hof 's-Gravenhage heeft zich op 5 maart 2004, LJN AO8998 in dezelfde zin uitgesproken. Vooralsnog lijkt het in kwesties als de onderhavige met name te gaan om de vraag of partijen vóór de datum van indiensttreding over de toepasselijkheid van een proeftijdbeding hebben gesproken. Omdat werknemer voldoende tijd heeft gehad de arbeidsovereenkomst te bestuderen, hij in gesprekken met zijn werkgever op 4 en 5 september niet heeft geprotesteerd tegen het proeftijdbeding en er tijdens de sollicitatieprocedure uitdrukkelijk over het proeftijdbeding is gesproken (en overeengekomen), heeft werknemer hiermee de schijn van acceptatie van de arbeidsvoorwaarden gewekt.
De vordering van werknemer wordt afgewezen.