Rechtspraak
Eiser is sinds 1976 bij de politie werkzaam. In de periode van 1980 tot 1994 was hij als wachtmeester eerste klas werkzaam bij de groep Veldpolitie van het district Zeeland van het toenmalige korps Rijkspolitie. Bij besluit van 21 juli 2005 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn salaris wegens langdurige ziekte (na een ziekmelding per 27 augustus 2003) met ingang van 1 augustus 2005 met 20% wordt gekort. Eiser heeft aangevoerd dat de korting niet terecht is aangezien zijn ziekte (ziekte van Lyme) een beroepsziekte is. Deze ziekte, die wordt veroorzaakt door een besmetting van de bacterie Borrelia, is in 1985 ontstaan en vindt zijn oorzaak in de opgedragen werkzaamheden. Hij is in zijn functie frequent in contact geweest met teken en ook regelmatig door teken gebeten. De aard van de werkzaamheden en het terrein waarbinnen de werkzaamheden werden verricht, brachten mee dat eiser vanuit het open veld optrad. Dit hield onder andere in dat eiser toezicht hield op het schieten van fazanten en het controleren op strikken waarmee jacht werd gemaakt op reeën. Ook heeft hij, liggend onder struiken, gepost op stropers. Eiser is gedurende zijn werkzaamheden aan een beroepsrisico blootgesteld in de zin dat er sprake was van een frequent contact met teken. In de betreffende tijd werden nog geen beschermende handschoenen en kleding verstrekt. Volgens eiser kan hem geen schuld of onvoorzichtigheid worden verweten.
Volgens verweerder is niet aannemelijk gemaakt dat eiser door een tekenbeet tijdens de uitoefening van zijn beroep in 1985 de ziekte van Lyme heeft opgelopen. In 1985 was het risico om door teken gebeten te kunnen worden bekend. Dit geldt ook voor de preventieve maatregelen, zoals het zoveel mogelijk bedekken van het lichaam, een goede persoonlijke hygiëne, en controle van lichaam en kleding na elk bezoek in bos en veld of bij aanraking met wild. Onduidelijk is wanneer de ziekte is ontstaan en betwist wordt dat dit in diensttijd zou zijn gebeurd. Verweerder acht het meest waarschijnlijk dat dit tijdens privétijd is gebeurd. Eiser heeft als zoon van een jachtopziener een belangrijk deel van zijn leven in de natuur doorgebracht en hij was bekend met de risico's van teken. Honderden politieambtenaren verrichten een deel van hun werk in de natuur en in een periode van 20 jaar heeft niet één van hen een infectie opgelopen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (hierna: het Bbp) heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging. Ingevolge artikel 38, vijfde lid, van het Bbp heeft de ambtenaar die na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, op grond van zijn aanstelling aanspraak heeft op een WAO-uitkering, aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ingevolge het zesde lid van artikel 36 van het Bbp bedraagt de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering:
In artikel 38, achtste lid, aanhef en onder c, van het Bbp is bepaald dat de ambtenaar ook na afloop van het tijdvak van 26 weken de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering geniet indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte. Volgens artikel 1, eerste lid, onder z, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is een beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
De kern van het geschil gaat over de vraag of sprake is van een beroepsziekte. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is in dat geval ter beoordeling of er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden en/of de werkomstandigheden van de ambtenaar de bij die ambtenaar aan het licht getreden ziekte daadwerkelijk heeft veroorzaakt. Aangezien eiser stelt dat sprake is van een beroepsziekte ligt het op zijn weg om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling. Aan de stelling van verweerder dat de besmetting waarschijnlijk tijdens privétijd heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank voorbij. De kans dat eiser de ziekte tijdens het uitoefenen van hobby's als fotografie en schilderen, waarvoor hij met regelmaat in de natuur verbleef, heeft opgelopen, staat, gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden die zijn verricht, in geen verhouding tot de mate van waarschijnlijkheid dat de werkzaamheden en de werkomstandigheden de ziekte hebben veroorzaakt. De stelling van verweerder dat over een periode van 20 jaar honderden politieambtenaren hun arbeid in de natuur hebben verricht en dat niet één van hen een infectie heeft opgelopen, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. De stelling sluit namelijk niet uit dat dit bij eiser wel het geval is geweest.
De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet worden vernietigd. De rechtbank zal, om het geschil te beslechten, op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiser tegen het besluit van 21 juli 2005 gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen.