Rechtspraak
Werknemer is op 16 juni 1997 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Vlecht en Buigcentrale (hierna: werkgever) in de functie van betonstaalverwerker. Op 23 september 2003 heeft werknemer zich ziek gemeld wegens rugklachten. Zijn salaris bedroeg op dat moment € 2.366 per vier weken. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het metaalbewerkingsbedrijf (hierna: de CAO). In artikel 67a CAO staat opgenomen dat een arbeidsgehandicapte die passende arbeid gaat verrichten in een lagere functie gedurende 24 maanden recht heeft op een toeslag. Deze toeslag is het verschil in loon tussen de oude en nieuwe functie. Op 30 augustus 2004 heeft werknemer de arbeid hervat in aangepast eigen werk. Hem zijn de zware taken uit handen genomen, en hij voerde de werkzaamheden uit in een lager tempo en tegen een gedeeltelijke loonwaarde van 75%. Werknemer heeft zich op 25 april 2005 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Met ingang van 23 mei 2005 is aan hem een WAO-uitkering toegekend op basis van een arbeids-ongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Werkgever is per 16 februari 2006 gestopt met loonbetaling, waarbij zij zich op het standpunt heeft gesteld dat zij reeds vanaf 24 september 2005 geen loon c.q. aanvulling op de WAO-uitkering meer is verschuldigd, omdat zij volgens de CAO tot uiterlijk 24 september 2005 (einde tweede ziektejaar) gehouden is tot betaling van een aanvulling op de WAO-uitkering. Werknemer stelt in dit geding dat hij vanaf 25 april 2005, nadat hij zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld vanuit het aangepaste werk, opnieuw aanspraak kan maken op 104 weken loon tijdens ziekte. Werknemer betwist dit en stelt dat daarvan alleen sprake kan zijn als werknemer de aanvankelijk bedongen arbeid in volle omvang gedurende meer dan vier weken zou hebben hervat. In reconventie heeft werkgever terugbetaling gevorderd van het door hem over de periode 24 september 2003 tot en met 16 februari 2006 aan werkgever doorbetaalde suppletie op de WAO-uitkering van werknemer, zijnde een bedrag groot € 3.255.
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat werknemer zijn eigen werkzaamheden niet tussentijds volledig hervat heeft, zodat er geen sprake is van hervatting van de bedongen arbeid waardoor een nieuwe periode van verplichting tot loondoorbetaling zou aanvangen ingevolge artikel 7:629a BW. Voorts zijn door werknemer onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot de aanname dat werknemer op 30 augustus 2004 in het kader van zijn re-integratie passende arbeid bij werkgever heeft aanvaard in de zin van artikel 67a lid 2a CAO. Het hervatten van het eigen werk met uitzondering van de zware onderdelen ervan, duidt eerder op hervatting op arbeidstherapeutische basis. Dit houdt in loonbetaling gedurende 2 jaar na aanvang arbeidsongeschiktheid onder aftrek van de uitkering ingevolge de WAO. Deze betalings- verplichting eindigde op 23 september 2005, zodat werkgever met recht aanspraak maakt op terugbetaling van hetgeen zij heeft betaald over de periode van 23 september 2005 tot 16 februari 2006.