Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is sinds 1 augustus 1962 bij (de rechtsvoorganger van) Beumker Parket in dienst is getreden in de functie van parketteur. In oktober 2002 is werknemer arbeidsongeschikt geworden en per oktober 2003 werd hij voor de WAO ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100 %. De arbeidsovereenkomst is door opzegging geëindigd per 28 februari 2006. In artikel 22, lid 3 van de toepasselijke CAO is een suppletieregeling neergelegd die luidt als volgt: “Volledig arbeidsongeschikte werknemers zullen gedurende de eerste vier jaren een aanvulling op hun WAO-uitkering ontvangen. De suppletie bedraagt in het eerste jaar tien procent en in de jaren 2, 3 en 4 vijf procent van het dagloon.” Volgens werknemer heeft hij op grond van deze bepaling aanspraak op een uitkering over de periode oktober 2003 tot oktober 2007. Beumker Parket heeft de suppletie met ingang van januari 2007 gestaakt. Werknemer vordert over de periode januari tot en met oktober doorbetaling van de suppletie. Beumker Parket is de mening toegedaan dat de suppletieverplichting enkel geldt ten aanzien van ‘werknemers’. Omdat werknemer inmiddels is ontslagen, is deze verplichting komen te vervallen, aldus Beumker.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu een toelichting op de CAO ontbreekt komt het bij die uitleg aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de betreffende bepaling is gesteld. Bij deze uitleg kan dan onder meer acht worden geslagen op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Bij de taalkundige ongewisheid die de CAO-bepaling aankleeft dient gezocht te worden naar de meest zinnige strekking van de bepaling. Anders dan Beumker Parket ziet de kantonrechter geen goede grond voor de conclusie dat de duur en daarmee de omvang van de WAOaanvulling afhankelijk zou zijn van het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Met name vormt geen argument dat CAO's arbeidsvoorwaarden regelen en dan ook werking hebben zo lang de arbeidsovereenkomst duurt. Er is geen enkele grond waarom een CAO geen regelingen zou kunnen bevatten die betrekking hebben op de periode na afloop van een arbeidsovereenkomst. Zou de onderhavige WAO-aanvullingsregeling de beperkte strekking hebben van alleen toepasselijk te zijn indien en voor zo lang de arbeidsovereenkomst van de arbeidsongeschikte en de werkgever blijft bestaan, dan valt niet in te zien waarom zulks niet met zoveel woorden tot uitdrukking was gebracht. Zoals werknemer terecht stelt is het immers inderdaad zo dat veel arbeidsovereenkomsten bij volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer na ongeveer twee jaar worden beëindigd. Indien de WAO-aanvullingsregeling voor deze vele gevallen niet, althans niet geheel zou gelden, dan had het in de rede gelegen dat in de CAO tot uitdrukking te brengen.

Vordering werknemer wordt toegewezen.