Rechtspraak
Kintent, althans haar rechtsvoorganger de Stichting Uitvoering Kinderopvangregelingen (SUK), is in 1989 opgericht door vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties ten behoeve van het uitvoeren van kinderopvangregelingen. De opdrachtgevers van Kintent waren individuele werkgevers of stichtingen, die de werkgeversmiddelen besteedden die op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst waren bijeengebracht (zgn. CAO-fondsen). Ter uitvoering van de kinderopvangregeling verzorgde Kintent tegen een vergoeding de inkoop van individuele kindplaatsen en de financiële afwikkeling van deze kindplaatsen. Op grond van de regelingen kinderopvang werden de kosten voor de opvang gedragen door de opdrachtgever (de werkgever), de werknemer (ouder) en veelal de werkgever van de partner van de werknemer (partnerwerkgever). Kintent stelde vast welke bijdragen deze partijen verschuldigd waren. Daartoe diende Kintent de inkomensgrondslag van de werknemer vast te stellen, welke de basis vormde van de berekening van de ouderbijdrage, waarna de overige (werkgevers)bijdragen konden worden bepaald. Voorts zorgde Kintent voor het innen van de door de diverse partijen verschuldigde bijdragen. SKM (daarvoor de Raad van Overleg in de Metaalindustrie) was een van de opdrachtgevers van Kintent. Kern van het geschil is wat tussen partijen is overeengekomen omtrent de afrekening over enig jaar. SKM stelt zich op het standpunt dat zij met Kintent is overeengekomen dat de afrekening over enig jaar geschiedt op basis van werkelijke kosten en werkelijk ontvangen baten en dat dit betekent dat uitsluitend de daadwerkelijk door Kintent aan de kinderdagverblijven betaalde kosten hadden mogen worden doorbelast aan SKM. Volgens SKM is Kintent tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door de afrekening te baseren op haar verplichtingenadministratie en niet haar feitelijk gemaakte kosten. Als gevolg hiervan heeft Kintent een bedrag van € 849.000 teveel in rekening gebracht aan SKM.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In casu is sprake van een leemte in de overeenkomst. De uitleg die SKM voorstelt - waarbij alleen de daadwerkelijke kosten - worden doorberekend, komt de kantonrechter onbillijk voor. Dit zal tot gevolg hebben dat er een onwerkbare registratie ontstaat voor de kinderopvangcentra. De door SKM voorgestane regeling is volgens Kintent voorts onuitvoerbaar, omdat toepassing daarvan zou betekenen dat pas een financiële eindafrekening kan worden opgemaakt nadat de uitgaven en kosten definitief bekend zijn. Dit betekent dat de diverse incassotrajecten en verjaringstermijnen van alle (mogelijke) vorderingen zouden moeten worden afgewacht. Een dergelijke onduidelijke situatie is, zo meent Kintent, nimmer de bedoeling geweest van partijen. Ten slotte is het zo dat in ieder geval met ingang van 2003 in de accountantsverklaringen duidelijk is aangegeven dat de gegevens in de eindafrekening zijn afgeleid van de plaatsingsgegevens (en dus niet zijn gebaseerd op van de kinderdagverblijven ontvangen facturen). De verklaringen zijn door de accountants van SKM beoordeeld en aanvaard, hetgeen bevestigt dat de door Kintent voorgestane uitleg van de overeenkomst niet evident onredelijk is. Op grond van al deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat Kintent ingevolge de met SKM gesloten overeenkomst gerechtigd was af te rekenen met SKM op basis van haar verplichtingenadministratie en aldus niet tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens SKM uit hoofde van de tussen hen gesloten overeenkomst. Om dezelfde reden faalt ook het beroep van SKM op onverschuldigde betaling.