Naar boven ↑

Rechtspraak

Op 29 juni 2004 is eiser op de brug in aanbouw in de montagehal van BV B bezig met inspectiewerkzaamheden. Aldaar is hij op een losliggend deel van de loopvloer gestapt en ongeveer tweeënhalve meter naar beneden gevallen. Hij heeft daarbij ernstig letsel opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld. Eiser - zelfstandige - stelt vervolgens zijn opdrachtnemers aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 4 jo. 6:162 BW. De opdrachtgevers verweren dat zij niet met eiser, maar met de BV van eiser (BV A) hebben gecontracteerd.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 7:658 lid 4 BW regelt voor gevallen van schade, meer in het bijzonder gezondheids- en letselschade, die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, niet alleen de aansprakelijkheid van de eigen werkgever, maar ook die van een inlener van personeel. In deze zaak staat vast dat opdrachtnemer 1 heeft gecontracteerd met BV A, en dat opdrachtnemer 1 zich ervan bewust moet zijn geweest dat een natuurlijk persoon, optredend voor en namens BV A, de werkzaamheden zou uitvoeren. In zoverre kan opdrachtnemer 1 haar zorgplicht voor de veiligheid (artikel 7:658 lid 1 BW) van die persoon niet afwentelen op BV A. Hetzelfde geldt indien ervan uitgegaan moet worden dat eiser door opdrachtnemer 1 is ingeleend van opdrachtnemer 2. Een en ander leidt tot de conclusie dat eiser krachtens een overeenkomst met en volgens instructies en aanwijzingen van opdrachtnemer 1 heeft gewerkt, zodat hij ten opzichte van opdrachtnemer 1 heeft te gelden als een door deze van BV A ingeleende persoon. De rechtsverhouding tussen opdrachtnemer 1 en opdrachtnemer 2 wordt dan ook mede beheerst door meergenoemd artikel 7:658 lid 4 BW. De bevoegdheid van de kantonrechter is daarmee gegeven, in ieder geval voor zover de vordering is gericht tegen opdrachtnemer 1. Het bepaalde in artikel 7:658 BW verzet zich ertegen, dat opdrachtnemer 1 haar zorgplicht voor een veilige werkomgeving van de - met een werknemer gelijk te stellen - ingeleende persoon (verder ook: de werknemer) aan een derde overdraagt, en zijn aansprakelijkheid voor de gevolgen van niet-nakoming van die zorgplicht, op die derde afwentelt. De omstandigheid dat de werknemer zijn werkzaamheden elders verricht, maakt dit niet anders. Wel denkbaar is onder die omstandigheden, dat in de rechtsverhouding tussen opdrachtnemer 1 en opdrachtnemer 2 en/of BV B gronden worden gevonden voor verhaal van (een deel van) de schadevergoeding waartoe opdrachtnemer 1 op grond van de niet-nakoming van die zorgplicht aansprakelijk kan zijn. Een vordering in vrijwaring is echter in dit geding niet ingesteld, zodat dit niet hoeft te worden onderzocht. Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat opdrachtnemer 1 op de voet van het bepaalde in artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor de schade die eiser in de uitoefening van de werkzaamheden heeft geleden zoals door hem in de dagvaarding is gesteld. De vordering tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, is tegen opdrachtnemer 1 dan ook toewijsbaar.

Opdrachtnemer 2 wordt op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk gesteld.