Naar boven ↑

Rechtspraak

Gedaagde heeft een aantal jaren als imam voor de stichting gewerkt. Sinds 1 januari 2006 is er geen arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht meer tussen de stichting en gedaagde. Er hebben zich verschillen van mening tussen het bestuur van de stichting en gedaagde voorgedaan, welke verschillen dusdanig zijn geƫscaleerd dat de stichting gedaagde in kort geding (2006) heeft betrokken. Gedaagde is toen een verbod opgelegd om gedurende twee jaar in de moskee aanwezig te zijn. In verband het aanstaande einde van de werking van het rechterlijk verbod van 29 december 2006, heeft de stichting bij brief van 12 december 2009 aan gedaagde bericht dat zij bereid zou zijn hem de toegang tot de moskee vanaf 29 december 2008 weer te verlenen, zij het onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat deze toegang beperkt wordt tot (eenvoudige) deelname aan het gebed en niet inhoudt dat gedaagde ook als imam of voorganger optreedt. Gedaagde werd uitdrukkelijk meegedeeld dat wanneer moskeegangers hem zouden vragen om als voorganger of als imam op te treden, hij nimmer op een dergelijk verzoek zou mogen ingaan. Op 2 februari 2009 heeft zich een ernstig incident voorgedaan, waarbij gedaagde aan het bestuurshoofd van de moskee verwondingen heeft toegebracht. Thans verzoekt de stichting een straat verbod van onder meer gedaagde.

De kortgedingrechter oordeelt als volgt. Het beginsel van scheiding van kerk en staat brengt met zich mee dat de rechter niet treedt in de vraag of het bestuur van de Stichting Welzijn Moslims dan wel imam (gedaagde) zich het meest gedraagt ter bevordering van het welzijn en het heil van de islamitische geloofsgemeenschap, of wie van hen in strijd daarmee handelt. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat imam (gedaagde) kennelijk de nodige steun in de geloofsgemeenschap geniet. Slechts indien een bestuurslid (of het collectieve bestuur) handelt in strijd met wet of statuten dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer, kan hij of het op vordering van iedere belanghebbende worden ontslagen (artikel 2:298 BW). Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is. En zolang daarvan geen sprake is, is het bestuur van de Stichting Welzijn Moslims, dat verantwoordelijk is voor een waardig en gepast gebruik van de eigendommen van de stichting waaronder in het bijzonder de moskeeƫn, als enige maar dan ook ten volle bevoegd die maatregelen te treffen die dat bestuur in het belang acht van dat waardige gebruik en daarmee indirect aan de doelstellingen van de stichting. Het is van belang dat de stichting de moskee heeft opengesteld voor in beginsel iedereen, en in het bijzonder voor alle soenni moslims. Dat betekent dat de stichting zich niet aan willekeur mag schuldig maken door zonder goede reden mensen de toegang tot de moskee te weigeren; met andere woorden zij moet daarvoor dan een goede reden hebben. Als een dergelijke reden heeft de stichting aangevoerd dat gedaagde onrust en angst zaait binnen de geloofsgemeenschap en dat de anderen onder leiding van gedaagde daaraan deelnemen. Gedaagde verschilt nog steeds in diepgaande mate van mening met (het bestuur van) de stichting en legt zich niet bij de zeggenschap en leiderschap van het bestuur neer. Het ligt voor de hand dat hij een leidende rol speelt bij de onrust (en zelfs angstgevoelens) in de geloofsgemeenschap. De voorzieningenrechter acht daarom voldoende aanleiding om in het belang van de stichting en de geloofsgemeenschap gedaagde wederom een verbod te geven om de moskee te betreden. Gelet op het vergaande karakter van een dergelijke maatregel zal ook deze keer de voorziening in de tijd worden beperkt.

  • Wetsartikelen: 6:162 BW
  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: Ex-Imam blijft na einde arbeidsovereenkomst geloofsleiderschap uitoefenen in moskee, Verbod tot toegang moskee toegewezen wegens verstoren rust en Scheiding kerk en staat