Naar boven ↑

Rechtspraak

Y is van 1951 tot 1967 in loondienst werkzaam geweest als stellingbouwer/metaal-boorder bij scheepswerf ADM te Amsterdam. Deze scheepswerf is, na in 1981 te zijn samengevoegd met scheepswerf NDSM, in 1984 failliet verklaard. In opdracht van ADM verrichtte Z isolatiewerkzaamheden op schepen die op de werf werden gebouwd of die daar ter reparatie lagen. Z heeft in de periode dat Y bij ADM werkzaam was onder meer met asbesthoudend materiaal gewerkt. Medio 2004/2005 wordt bij Y asbestose vastgesteld. Thans vordert Y schadevergoeding van Z wegens onrechtmatige daad. Centraal staat de vraag of de vordering van Y is verjaard.

Het hof oordeelt als volgt. Of in gevallen als het onderhavige toepassing van de verjaringstermijn van dertig jaar na de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zal met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval moeten worden beoordeeld (HR 28 april 2000, NJ 2000, 430). Omtrent de vraag in hoeverre Z vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat zij voor de schade aansprakelijk zou zijn (gezichtspunt d), overweegt het hof als volgt. Z heeft op dit punt als verweer gevoerd, kort samengevat, dat als juist zou zijn dat zij al in de jaren zestig van de vorige eeuw bekend was met de gevaren van asbest en al vóór 1997 meermalen door werknemers, oud-werknemers en derden is aangesproken, dit niet meebrengt dat zij rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat zij voor de schade van niet-werknemers aansprakelijk kon zijn, maar dat daarvan pas sprake is geworden na het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2000 en het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004, omdat vóór het vonnis van de rechtbank de vordering van X door de president van de rechtbank bij vonnis van 28 maart 1997 en door het hof bij arrest van 24 april 2000 was afgewezen. Het hof kan Z in dit verweer volgen, reeds omdat de enkele omstandigheid dat zij voordien wellicht reeds aansprakelijk zou zijn gesteld door onder meer niet-werknemers geenszins impliceert dat zij daardoor rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat zij voor de schade aansprakelijk zou zijn. Alle gezichtspunten getoetst, komt het hof tot de slotsom dat er onvoldoende reden bestaat de verjaringstermijn niet toe te passen. Volgt bekrachtiging oordeel rechtbank.