Rechtspraak
Werknemers hebben van 6 oktober 2003 tot 19 december 2003 op basis van een uitzendovereenkomst met Bergland gewerkt voor diverse bouwbedrijven, volgens hun verklaring ter comparitie in de functie van timmerman. In deze uitzendovereenkomst (het eerste contract) was geen CAO van toepassing verklaard. Vervolgens hebben zij van 28 januari 2004 tot 21 februari 2005 op basis van een nieuwe uitzendovereenkomst (het tweede contract) voor diverse bouwbedrijven gewerkt in de functie van timmerman. Het tweede contract bevatte een bepaling waarin de CAO voor Uitzendkrachten (de Uitzend-CAO) 1999-2003 van toepassing verklaard was. Hun loon bedroeg laatstelijk € 560,40 bruto exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten per week bij een 40-urige werkweek. Voor werknemers in de bouwnijverheid was van 1 oktober 2003 tot en met 31 maart 2004 de CAO voor het Bouwbedrijf (verder te noemen: de Bouw-CAO) algemeen verbindend verklaard. Bergland heeft volgens werknemer ten onrechte niet de bepalingen van de Bouw-CAO toegepast, maar die van de Uitzend-CAO.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Aan de orde is de vraag of de gelding van de Uitzend-CAO meebrengt dat werknemers aanspraak kunnen maken op beloning en vergoeding van reisuren en vakantiebonnen volgens de Bouw-CAO. De Uitzend-CAO 1999-2003 bevat in artikel 32b een regeling op dit punt. Deze regeling houdt in, kort gezegd, dat indien in de inlenende onderneming een CAO van kracht is, die CAO geldt in afwijking van de Uitzend-CAO, mits is voldaan aan het bepaalde in genoemd artikel 32b leden 2 (wachttermijn) en 4 (melding aan Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche (SMU)). De regeling is in de Uitzend-CAO 2004-2009 gehandhaafd, met dien verstande dat de SMU-melding is vervangen door de melding aan de partijen bij de CAO die bij de inlenende onderneming van kracht is en goedkeuring door de Beloningscommissie. De kantonrechter stelt vast dat werknemers kunnen worden aangemerkt als vakkrachten conform de Bouw-cao. De vraag is vervolgens of sprake is van een wachttermijn. In artikel 32b lid 2 onder a Uitzend-CAO is bepaald dat voor vakkrachten de wachttermijn van de Bouw-CAO van toepassing is als die korter is dan drie maanden. Dat is het geval: in de Bouw-CAO is helemaal geen wachttermijn geregeld, zodat geen wachttijd geldt voor werknemers. Het aannemelijke rechtsgevolg van de voormelde bepaling is dat werkzame vakkrachten in een onderneming hetzelfde loon ontvangen, waarbij niet van belang is of zij werkzaam zijn op basis van een arbeids- dan wel een uitzendovereenkomst. De bewoordingen van de CAO staan in geen enkel opzicht aan de aannemelijkheid van dit rechtsgevolg in de weg. Voor zover Bergland een andere uitleg daarvan voorstaat, heeft zij niets gesteld over de (on)aannemelijkheid van het rechtsgevolg dat vakkrachten niet hetzelfde loon ontvangen voor hetzelfde werk. Vordering van werknemers (vakantiebonnen en reisuren) wordt toegewezen.