Rechtspraak
Werkneemster is vanaf 1 juni 1976 in dienst van FNV Bouw. Zij is in 1990 langdurig uitgevallen door de gevolgen van een auto-ongeval. Nadien is zij nooit meer volledig arbeidsgeschikt geweest. Door de gevolgen van een tweede auto-ongeval kon werkneemster vanaf 1999 de functie van vakbondsconsulent die zij voorheen bekleedde, niet meer uitoefenen. In het kader van re-integratie heeft werkneemster van 1 januari 2002 tot 19 november 2003 gedurende 12 uur per week administratieve werkzaamheden verricht op het regiokantoor van FNV Bouw te Diemen. Op 26 november 2003 heeft ten kantore van FNV Bouw een gesprek plaatsgevonden over de re-integratie van werkneemster. Haar is toen medegedeeld dat FNV Bouw werkneemster vanaf 1 januari 2004 geen passende arbeid meer kon aanbieden. FNV Bouw heeft op 11 mei 2005 op grond van langdurig verzuim een aanvraag voor een ontslagvergunning bij het CWI ingediend. Deze vergunning is op 18 oktober 2005 verleend, waarna het dienstverband door FNV Bouw met inachtneming van een opzegtermijn van vijf maanden is opgezegd tegen 1 april 2006. Volgens werkneemster is sprake van een kennelijk onredelijk ontslag.
Het hof oordeelt als volgt. Naar het oordeel van het hof lag het, de inhoud van het gesprek van 26 november 2003 en de besluitvorming van FNV Bouw als weergegeven in de brief van 28 november 2003 in aanmerking genomen, op de weg van werkneemster om kenbaar te maken dat zij zich niet kon verenigen met de gang van zaken ten aanzien van haar re-integratie. Van werkneemster mocht verwacht worden dat zij, indien zij meende dat het re-integratietraject zou moeten worden voortgezet of indien zij meende dat binnen FNV Bouw of extern nog mogelijkheden tot re-integratie waren, hierover aan FNV Bouw mededeling zou doen. Dat dit door of namens haar tegenover FNV Bouw daadwerkelijk is gedaan, is door werkneemster met betrekking tot de onderhavige periode niet, althans onvoldoende concreet en gemotiveerd, gesteld en is ook anderszins niet gebleken. Uit hetgeen werkneemster heeft aangevoerd omtrent haar lichamelijke en psychische klachten kan zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet worden afgeleid dat zij niet in staat was om aan FNV Bouw kenbaar te (laten) maken dat zij het met de gang van zaken niet eens was en/of welke mogelijkheden voor re-integratie zij toen zelf nog aanwezig achtte. Nu niet gesteld of gebleken is van actie van de zijde van werkneemster na 26 november 2003 ter bevordering van haar verdere interne of externe re-integratie en mede in aanmerking genomen dat door verplaatsing van het regiokantoor de laatste functie van werkneemster in ieder geval te belastend was geworden, lag het naar het oordeel van het hof niet (meer) op de weg van FNV Bouw om, alvorens initiatieven gericht op het einde van het dienstverband van werkneemster te ontplooien, opnieuw te onderzoeken welke minder belastende functies voor werkneemster beschikbaar waren, dan wel een functie te creëren om de re-integratie voort te zetten. Het hof neemt bovendien in aanmerking dat werkneemster niet heeft aangevoerd welke werkzaamheden door haar in een mogelijk re-integratietraject hadden kunnen worden uitgevoerd. Anders dan werkneemster mogelijk meent maakt enkel de omstandigheid dat werd opgezegd zonder toekenning van enige vergoeding nog niet dat de opzegging al daarom kennelijk onredelijk is. Alle feiten en omstandigheden van dit geval in ogenschouw genomen kan niet worden geoordeeld dat FNV Bouw de onevenredigheid tussen haar eigen belang bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de te verwachten nadelige gevolgen daarvan voor werkneemster uit het oog heeft verloren. Ook stelt werkneemster niet, althans niet uitdrukkelijk en gemotiveerd, dat sprake is van een eenzijdige werkervaring die haar belemmert in haar mogelijkheden om ander passend werk te vinden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in samenhang met het feit dat FNV Bouw zich al sedert 1990 heeft ingespannen werkneemster te re-integreren en daartoe aanvankelijk geruime tijd zelfs een aangepaste functie voor haar heeft gecreëerd en het feit dat de beperkingen welke hebben geleid tot het einde van het dienstverband het gevolg zijn van een in de risicosfeer van werkneemster liggende omstandigheid, is het hof van oordeel dat FNV Bouw door het dienstverband met werkneemster na verkregen toestemming te beëindigen, de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk heeft opgezegd.