Rechtspraak
Werknemer is als 1e medewerker technische dienst bij werkgever in dienst geweest vanaf 1 mei 2004 tot 1 mei 2005. Op 29 maart 2005 is werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden betrokken geraakt bij een ongeval. Toen werknemer in de werkhal van gedaagde 2 een aan werkgever toebehorende heftruck aan het repareren was, is een zijlader van gedaagde 2, bestuurd door gedaagde 1 (werknemer van gedaagde 2), achteruit de hal binnengereden en vervolgens tegen de stilstaande heftruck gereden, waardoor werknemer, die aan de achterkant van de heftruck met de reparatie doende was, bekneld raakte tussen beide voertuigen en gewond raakte. Tengevolge daarvan heeft hij ernstig letsel opgelopen aan zijn rechter knie en linker hand en heeft hij schade geleden. De arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van het ongeval een boete opgelegd. Werknemer stelt zijn werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW. Daarnaast stelt hij gedaagde 2 aansprakelijk op grond van artikel 6:170 en 7:658 BW en ten slotte diens werknemer op grond van artikel 6:162 BW.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vooropgesteld wordt dat het door werkgever gevoerde verweer, kort gezegd, dat niet hij, maar gedaagde 2 maatregelen behoorde te nemen ter voorkoming van ongevallen zoals het werknemer overkomen ongeval, niet opgaat. Werkgever was de werkgever van werknemer. Op hem rust dan ook de zorgplicht van artikel 7: 658 lid 1 BW. Dat hij in verband met het feit dat de hal werd gehuurd door gedaagde 2 niet in staat of bevoegd was tot het nemen van veiligheidsmaatregelen, is gesteld noch gebleken. En ook al zou dit het geval zijn geweest, dan nog had te gelden dat werkgever zijn verplichting om voor veilige arbeidsomstandigheden te zorgen kennelijk had overgelaten aan gedaagde 2, zodat werkgever -ingevolge vaste jurisprudentie- voor het eventuele tekortschieten van gedaagde 2 in de verplichting om te zorgen voor een veilige werkplek aansprakelijk is. Dat werknemer bij zijn indiensttreding het veiligheidshandboek is overhandigd en dat daarin veiligheidsinstructies zijn opgenomen, zoals, voor zover hier van belang, de instructie om reparatiewerkzaamheden kenbaar te maken door middel van een bord of een label “buiten gebruik” en de instructie om toegangswegen, doorgangen en uitgangen vrij te laten, maakt dit niet anders. Werkgever had ook moeten toezien op de naleving van deze instructies, hetgeen kennelijk niet heeft plaatsgevonden.
Anders dan gedaagde 1 en gedaagde 2 is de kantonrechter voorts van oordeel dat gedaagde 1 toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens werknemer. Vaststaat dat gedaagde 1 de loods achteruit rijdend is binnengereden. Voorts is gesteld noch gebleken dat gedaagde 1, nadat hij de roldeur had geopend en vóórdat hij de hal binnen reed, eerst achterom heeft gekeken om te bezien of de doorgang vrij was. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat hij dat niet gedaan heeft. Dat zou van hem echter wél verwacht hebben mogen worden, mede nu hij kort vóór het binnenrijden in de loods -zij het, volgens zijn inschatting, ongeveer 10 minuten daarvóór- de heftruck nog in de doorgang voor de roldeur had zien staan. Omdat gedaagde 1 als ondergeschikte van gedaagde 2 in de uitvoering van zijn werkzaamheden toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld is gedaagde 2 op de voet van het bepaalde in artikel 6:170 lid 1 BW naast gedaagde 1 aansprakelijk voor de tengevolge van die onrechtmatige daad door werknemer geleden schade. Het door werknemer gedane beroep op artikel 7:658 lid 4 BW gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. In het licht van de totstandkomingsgeschiedenis betekent het enkele feit dat werknemer - als behorend tot de Technische Dienst van werkgever - werkzaamheden verrichtte in de loods van gedaagde 2, naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat gedaagde 2 hem arbeid heeft laten verrichten in de uitoefening van haar bedrijf als bedoeld in artikel 7:658 lid 4. Het werk dat hij verrichtte dient onderdeel te hebben uitgemaakt van de reguliere werkzaamheden van gedaagde 2, althans dienen zijn werkzaamheden in het verlengde daarvan te liggen of daar enigszins mee samen te hangen. Daarvan is echter onvoldoende gebleken. Voorts wordt niet voldaan aan het element “materieel werkgeverschap” tussen de gedaagde 2 en werkgever. Ten aanzien van gedaagden 1 en 2 acht de kantonrechter de regeling van eigen schuld ex artikel 6:101 BW van toepassing. Gedaagden worden voor 80% van de schade aansprakelijk gehouden.