Rechtspraak
Werkneemster is in dienst van werkgever als bedrijfsassistent. Na een gesprek met haar leidinggevende heeft werkneemster zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft werkneemster op 27 oktober 2008 onderzocht en geconcludeerd dat sprake was van een arbeidsconflict en dat zij per 10 november 2008 weer volledig geschikt was voor haar eigen werk. Werkneemster heeft een second opinion gevraagd aan het UWV, dat op 12 november 2008 concludeerde dat werkneemster vanaf 13 november 2008 niet (volledig) geschikt geacht werd voor het eigen werk. Werkgever heeft ingaande 10 november 2008 de betaling van het loon van werkneemster stopgezet, nadat werkneemster aan eerder oproepen van werkgever geen gehoor had gegeven. Werkneemster vordert wedertewerkstelling en loon vanaf 10 november 2008.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 7:629, derde lid onder c, BW bepaalt dat de werknemer ingeval van arbeidsongeschiktheid geen aanspraak heeft op doorbetaling van loon “voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht”. Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster per 10 november 2008 gedeeltelijk geschikt is bevonden voor het verrichten van haar eigen werk, dat werkgever haar heeft uitgenodigd tot overleg over gedeeltelijke werkhervatting en dat werkneemster geweigerd heeft haar werkzaamheden gedeeltelijk te hervatten. Het argument van werkneemster om haar werkzaamheden niet te hervatten, te weten dat haar eerst het loon vanaf 10 november 2008 moest worden betaald alvorens zij bereid zou zijn voor 3 uur per dag haar eigen werk weer te gaan verrichten wordt gepasseerd. Haar verplichting tot werkhervatting ontstond door het oordeel van de bedrijfsarts en vervolgens door de second opinion van het UWV van 12 november 2008 met ingang van 10 november 2008. Op die datum had zij nog geen recht op loon over november 2008, omdat het loon over die maand eerst op 30 november 2008 opeisbaar werd. Zij had aldus gedurende 20 dagen na 10 november 2008 de verplichting gedeeltelijk in eigen werk te hervatten, alvorens enige loonaanspraak voor die arbeid opeisbaar werd. Haar kwam aldus in ieder geval in die periode niet het recht toe werkhervatting te weigeren. Volgt afwijzing vordering werkneemster.