Rechtspraak
Werknemers zijn in dienst van X. Alle aandelen van X worden gehouden door de X Groep. Alle aandelen van de X Groep zijn in handen van TBI. X is vanwege bedrijfseconomische omstandigheden genoodzaakt te reorganiseren. Na overleg tussen betrokken partijen en vakbonden is een Sociaal Plan opgesteld. Werknemers zouden via een pro forma-ontbinding aanspraak maken op een vergoeding conform de kantonrechtersformule C=0,7. Nadat de verzoeken zijn ingediend trekt TBI (moederconcern) de gestelde financiële garanties ten behoeve van X terug, waardoor X het faillissement aanvraagt. De ontbindingsverzoeken worden ingetrokken. Werknemers vorderen schadevergoeding van TBI en/of X. Aan hun vordering hebben zij onder meer ten grondslag gelegd dat misbruik is gemaakt van het aanvragen van het faillissement van X], met het doel geen ontslagvergoedingen te behoeven te betalen. Ook hebben zij hun vordering mede gebaseerd op vereenzelviging van TBI met X. Een (groot)moedervennootschap handelt volgens werknemers onrechtmatig indien zij bij de schuldeisers van de (klein)dochter schijn van kredietwaardigheid wekt. Voorwaarden daarvoor zijn dat de (groot)moedervennootschap wetenschap heeft van benadeling van de schuldeisers van de dochter, dat zij haar zorgplicht jegens de crediteuren heeft geschonden en dat zij inzicht in en zeggenschap over het beleid van de (klein)dochter heeft. Aan die voorwaarden is in dit geval voldaan:
Op grond van deze omstandigheden heeft TBI volgens werknemers onrechtmatig jegens hen gehandeld. De rechtbank heeft de vorderingen verworpen.
Het hof oordeelt als volgt. De omstandigheid dat TBI (indirect) alle aandelen hield van X en dat TBI, X.-groep en X een fiscale eenheid vormden is onvoldoende om de conclusie te trekken dat TBI een grote mate van zeggenschap had over X. Het is het kenmerk van een (groot)moeder-dochter-verhouding dat de grootmoeder zeggenschap over de dochter kan uitoefenen, maar dat leidt op zichzelf niet tot een zorgplicht van de grootmoeder jegens de crediteuren van de kleindochter. Door werknemers zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die behelzen dat hier van een zodanige bijzondere concernstructuur sprake was dat TBI een grote mate van invloed uitoefende op het beleid van X. TBI was geen statutair bestuurder van X. Voorts is onvoldoende gebleken dat TBI onvoorwaardelijke nakoming van de ontslagvergoedingen heeft toegezegd.
Volgt bekrachtiging vonnis van de rechtbank.