Rechtspraak
Centraal staat de vraag of werkneemster recht heeft op een wachtgeldregeling op grond van de CAO GGZ. In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat voor de uitleg van een CAO onder omstandigheden relevant is wat er in de bij de betreffende CAO behorende toelichting is vermeld. Voorts overwoog het hof dat volgens de Stichting in de bij de CAO GGZ behorende toelichting staat dat met onbekwaamheid in hoofdstuk 15 niet wordt bedoeld: arbeidsongeschiktheid. Daarop heeft het hof, alvorens verder te beslissen, de Stichting verzocht om deze toelichting bij akte in het geding te brengen en bij die gelegenheid tevens aan te geven of en zo ja op welke wijze die toelichting voor werkneemster kenbaar was. Daarop heeft de Stichting bij akte na tussenarrest aangegeven dat zij niet in staat is de betreffende toelichting in het geding te brengen, aangezien zij geen lid is van de werkgeversorganisatie die is aangesloten bij GGZ Nederland. Voorts heeft de Stichting in die akte gesteld dat, hoewel het zou kunnen zijn dat werkneemster via de bij de CAO GGZ aangesloten bond over deze toelichting beschikt, zij formeel niet weet of en zo ja in hoeverre werkneemster bekend was met deze toelichting. De Stichting heeft nog aangegeven dat de CAO van de materiële voorganger van GGZ Nederland, de CAO Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (hierna ook: CAO AGGZ) van 1989 een met de CAO GGZ vergelijkbare wachtgeldregeling bevat waarin een vergelijkbare terminologie wordt gebezigd. In die CAO stond expliciet vermeld dat onder ontslag wegens onbekwaamheid niet werd verstaan arbeidsongeschiktheid. De Stichting wijst erop dat de CAO AGGZ later de CAO GGZ is geworden en dat de wachtgeldregeling daarmee inhoudelijk niet of nauwelijks is gewijzigd en concludeert dat in de lijn van de CAO GGZ onder het begrip ‘onbekwaamheid’ niet dient te worden verstaan ‘arbeidsongeschiktheid’.
Het hof oordeelt als volgt. Aan de orde is de vraag of werkneemster ‘onbekwaam’ is in de zin van artikel 1 lid 1 sub d van hoofdstuk 15 CAO GGZ. Voor de beantwoording van deze vraag acht het hof van belang de stelling van de Stichting dat de CAO AGGZ de materiële voorganger is van de CAO GGZ. Het hof begrijpt dat de CAO AGGZ volgens de Stichting dezelfde werkingssfeer had en dus op dezelfde werkgevers en werknemers van toepassing was als daarna de CAO GGZ. Dat de CAO AGGZ de materiële voorganger is van de CAO GGZ, is door werkneemster niet weersproken. Weliswaar stelt werkneemster dat niet valt te verifiëren dat de door de Stichting aangehaalde bepalingen uit de CAO AGGZ afkomstig zijn uit de CAO AGGZ van 1989 respectievelijk 1993-1994, maar werkneemster heeft daarmee niet gemotiveerd bestreden dat beide bepalingen afkomstig zijn uit een CAO AGGZ. Dit staat overigens ook vermeld op de door de Stichting overgelegde kopieën. Evenmin heeft werkneemster de stelling van de Stichting bestreden dat de wachtgeldregeling in de CAO GGZ vergeleken met die in de CAO AGGZ niet of nauwelijks is gewijzigd. In art. 46 lid 1 CAO AGGZ, waarnaar de Stichting verwijst, wordt expliciet opgemerkt dat onder onbekwaamheid niet arbeidsongeschiktheid wordt verstaan. Daarbij stelt het hof vast dat de tekst van die bepaling dan wel niet woordelijk gelijk is aan art. 1 lid 1 sub d hoofdstuk 15 CAO GGZ, maar daar toch in elk geval grote overeenstemming mee vertoont. Volgens beide bepalingen heeft de werknemer ingeval van onbekwaamheid die niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten, recht op wachtgeld.
Volgt afwijzing vordering werkneemster.