Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer (56 jaar) is op 17 september 1979 bij Arriva Openbaar Vervoer N.V. in dienst getreden. Vanaf 2006 is werknemer naast chauffeur ook werkzaam als Bijzondere opsporingsambtenaar (BOA). Werknemer heeft gedurende de laatste elf maanden van de arbeidsovereenkomst met Arriva voor de helft de werkzaamheden van een chauffeur verricht en voor de helft de werkzaamheden van een BOA. Met ingang van 10 december 2006 gaat de concessie over naar Connexxion. Werknemer treedt van rechtswege in dienst bij Connexxion en wordt aldaar enkel in de functie van chauffeur tewerkgesteld. Volgens werknemer dient Connexxion hem dezelfde werkzaamheden aan te bieden als Arriva. Hij verwijst naar artikel 37 Wet Personenvervoer 2000. De voorzieningenrechter heeft de tewerkstellingsvordering van werknemer afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. In beginsel gaan alle rechten en plichten op grond van artikel 37 Wet Personenvervoer 2000 over op de nieuwe concessiehouder. Dat er een zogenoemd artikel 40 Wet Personenvervoer 2000-overleg heeft plaatsgevonden doet daar niet aan af. De vraag is vervolgens of Connexxion werknemer desalniettemin heeft kunnen tewerkstellen zoals zij heeft gedaan. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot de litigieuze tewerkstelling aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid daarvan, alsmede - naast het belang van Connexxion en de door haar gedreven onderneming - de positie van werknemer, die krachtens de litigieuze tewerkstelling werkzaam is, en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de eertijds verrichte werkzaamheden, althans bij het verrichten van vergelijkbare werkzaamheden. Anders dan Connexxion meent moet naar het oordeel van het hof voorshand als uitgangspunt worden genomen dat werknemer gedurende de laatste elf maanden van de arbeidsovereenkomst met Arriva voor de helft de werkzaamheden van een chauffeur heeft verricht en voor de helft die van een controleur/BOA. Werknemer kan evenwel niet van Connexxion verlangen dat zij haar organisatie evenzo inricht als Arriva dat heeft gedaan. Dat werknemer niet de aanvankelijk door hem nagestreefde functie van VIC heeft aanvaard, valt te billijken en wordt ook, zoals Connexxion ter gelegenheid van de pleidooien heeft aangegeven, door haar gebillijkt. Het standpunt dat Connexxion werknemer in redelijkheid niet de eveneens door hem nagestreefde functie van medewerker support zou kunnen weigeren, deelt het hof voorshand niet. Connexxion heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de functie niet zonder meer vergelijkbaar is met de eertijds door werknemer bij Arriva verrichtte controleurswerkzaamheden. Connexxion heeft aangegeven dat zij werknemer niet geschikt acht voor de functie van medewerker support. Niet is gesteld of gebleken dat Connexxion haar beoordelingsvrijheid op dit punt heeft overschreden. Het hof onderkent dat werknemer ook zonder medische noodzaak belang heeft bij meer gevarieerde werkzaamheden dan enkel die van een chauffeur, maar dat betekent naar het voorlopig oordeel van het hof, gelet op het arbeidsverleden van werknemer, die grotendeels slechts als chauffeur bij Arriva werkzaam is geweest, nog niet dat de thans door werknemer verrichte chauffeurswerkzaamheden door hun meer eenzijdig karakter geen passende tewerkstelling voor werknemer zouden vormen.

Volgt afwijzing vordering.