Rechtspraak
Werknemer is sinds 22 september 2005 in dienst van de Praktijkopleiding. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat vermeld dat hij wekelijks urenbriefjes moet inleveren. In de op deze arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde informatiegids staat een boetebeding opgenomen indien de urenbriefjes te laat worden ingeleverd. Werknemer heeft het urenbriefje over week 44 van 2007 niet tijdig ingeleverd. Eerder had werknemer het urenbriefje van week 28 van 2007 te laat ingeleverd. Op het salaris over periode 11 van 2007 heeft de Praktijkopleiding een bedrag van € 100,00 (netto) ingehouden, zoals door de werkgever was aangekondigd bij brief van 8 november 2007. Volgens werknemer is dit boetebeding nietig.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De vraag of dit boetebeding wegens stijd met het bepaalde in art. 7:650 BW nietig is, beantwoordt de kantonrechter ontkennend. [werknemer] heeft zich door ondertekening van de arbeidsovereenkomst akkoord verklaard met de in de informatiegids opgenomen arbeidsvoorwaarden. Analoog aan het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 28 maart 2008 (JAR 2008/113) is de kantonrechter van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:650 lid 2 BW. De kantonrechter vermag niet in te zien waarom -zoals door [werknemer] is betoogd- het in voormeld arrest gegeven oordeel niet van toepassing zou zijn in het onderhavige geval. Weliswaar ging het in het door de Hoge Raad berechte geval om een concurrentiebeding, maar het schriftelijkheidsvereiste strekt er in beide gevallen toe dat gewaarborgd is dat de werknemer de consequenties van het voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen. Voor zover de bestemming van de boete niet zou zijn vermeld (uit de in de informatiegids opgenomen tekst blijkt immers duidelijk dat de boete is bedoeld ter bestrijding van extra administratiekosten voor de werkgever), leidt zulks evenmin tot nietigheid. Immers, aangezien werknemer meer verdient dan het voor hem geldende minimumloon, kon op grond van het bepaalde in lid 6 van art. 7:650 BW rechtsgeldig worden afgeweken van het in lid 3 van genoemde bepaling opgenomen voorschrift dat de bestemming van de boete nauwkeurig moet worden vermeld. Wel acht de kantonrechter termen aanwezig de hoogte van de boete te matigen.