Rechtspraak
Werknemer is in 2007 in dienst getreden van werkgever. Op verzoek van werknemer is de arbeidsovereenkomst per 2008 opgezegd. Werknemer is aansluitend in dienst getreden van een werkgever in dezelfde branche. Volgens werknemer overtreedt het concurrentiebeding niet, omdat de markten van beide werkgevers - geografisch gezien - verschillen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van het non-concurrentiebeding was het werknemer niet toegestaan, in termen van dat beding uitgedrukt: ‘binnen Nederland’, werkzaam te zijn, ook niet voor 25%. De gestelde, beperkte inzet voor de Nederlandse markt kan hooguit een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of de overeengekomen boete gematigd dient te worden. De kantonrechter oordeelt voorts dat de werkgever belang heeft bij onverkorte handhaving van het concurrentiebeding om zodoende zijn bedrijfsdebiet te beschermen. Wel oordeelt de kantonrechter dat een periode van één jaar, in het licht van de korte duur van het dienstverband, waardoor werkgever niet of nauwelijks in staat is geweest de klanten van werkgever echt aan zich te binden, te lang is. Het belang van werkgever wordt afdoende beschermd indien werkgever gedurende een periode van vier maanden, gerekend vanaf de einddatum van het dienstverband, niet (ook niet voor 25%), op de in dezen relevante Nederlandse markt actief is. Vanwege het in de arbeidsovereenkomst vermelde, specialistische karakter van de verhandelde producten heeft werknemer voldoende belang bij een verbod voor het gehele Nederlandse grondgebied en niet alleen het voormalige rayon van werkgever. Het non-concurrentiebeding zal gedeeltelijk worden vernietigd. Ten aanzien van de te verbeuren boetes oordeelt de kantonrechter als volgt. Werknemer] heeft een beroep op matiging gedaan. Artikel 6:94 lid 1 BW bepaalt dat matiging van een overeengekomen boete op verlangen van de schuldenaar kan plaatsvinden, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Artikel 6:109 lid 1 BW bevat een vergelijkbare bepaling ten aanzien van de matiging van de schadevergoeding. De kantonrechter overweegt in dit verband het volgende. Werknemer heeft gesteld dat hij met ingang van 1 januari 2009 niet langer in dienst van X is en heeft verwezen naar een (niet ondertekende) vaststellingsovereenkomst waarin staat dat de arbeidsovereenkomst op voornoemde datum is geëindigd. Volgens werknemer geniet hij vanaf 1 januari 2009 een WW-uitkering, woont hij in een huurwoning en heeft hij geen vermogen. Werkgever heeft de beëindiging van bedoelde arbeidsovereenkomst betwist.
De kantonrechter stelt werknemer in de gelegenheid zijn beroep op matiging nader te onderbouwen. Volgt aanhouding van de zaak.