Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is in dienst van werkgever. Vanaf eind 2007 zijn werknemer en werkgever verwikkeld in een exit-traject. Wegens de tegenvallende prestaties van werknemer heeft werkgever een outplacementtraject voorgesteld van een jaar. Dit outplacementtraject heeft niet geleid tot een dienstbetrekking elders. Werkgever verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Werknemer stelt zich op het standpunt dat indien wordt overgegaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst de kantonrechtersformule van voor 1 januari 2009 heeft te gelden, omdat de facto de wens tot ontslag vanaf eind 2007 bij werkgever heerst.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het sluiten van de overeenkomst, die gelet op de inhoud onmiskenbaar was gericht op beëindiging van het dienstverband tussen partijen, gecombineerd met het vaststaande gegeven dat werknemer thans gedurende meer dan een jaar niet meer in de organisatie van werkgever werkzaam is geweest, brengt mee dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijsbaar is. Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer in ieder geval gedurende een jaar geen arbeid ten behoeve van werkgever heeft verricht teneinde zich volledig op de zoektocht naar vervangend werk elders en op de outplacementbegeleiding te kunnen richten. Daarmee zijn dus voor werkgever salariskosten van bijna € 56.000,- bruto gemoeid geweest. Die outplacementbegeleiding heeft werkgever, zo heeft zij onweersproken aangevoerd, € 10.000 gekost. Billijkheidshalve heeft werknemer naar het oordeel van de kantonrechter thans nog aanspraak op een vergoeding die ongeveer overeenkomt met het verschil tussen de uitkomst van de kantonrechtersformule bij toepassing van correctiefactor C = 1 en de voormelde salariskosten en begeleidingskosten. De kantonrechter is van oordeel dat voor de berekening de kantonrechtersformule moet worden toegepast zoals die vóór 1 januari 2009 luidde. Immers, waar hiervoor werd overwogen dat de overeenkomst moet worden beschouwd als een afspraak tussen partijen in het kader van de voorgenomen beëindiging van hun dienstverband en om die reden de kosten van de uitvoering voor in mindering mogen strekken op de thans toe te kennen vergoeding, brengt een consequente redenering mee dat ook de berekening van de billijke vergoeding naar dat moment in de tijd wordt teruggeplaatst. Aldus berekend komt een vergoedingsbedrag van € 56.500,- bruto billijk voor.

Volgt ontbinding van de arbeidsovereenkomst.