Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is van 1 november 2007 tot 1 november 2008 op basis van een arbeidscontract voor bepaalde duur in dienst geweest van D in de functie van salesmanager. D houdt zich (onder andere) bezig met de handel in automotive-producten. Werknemer is in deze sector (ook) reeds tientallen jaren werkzaam. In de arbeidsovereenkomst staat een concurrentiebeding opgenomen. Na het einde van deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is werknemer samen met X een onderneming gestart. Thans vordert D naleving van het concurrentiebeding en verbeurdverklaring van de boetes door werknemer en X.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De rechter stelt vast dat werknemer het concurrentiebeding heeft overtreden. De verbeurde boetes worden gematigd tot een bedrag van € 15.000. Aan de stelling dat onder “beëindiging” niet valt het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst gaat de voorzieningenrechter voorbij. De vordering jegens X uit hoofde van profiteren van wanprestatie gaat de voorzieningenrechter voorbij. Vaste jurisprudentie (onder meer HR 12 januari 1962, NJ 1962, 246; HR 17 mei 1985, NJ 1986, 760 en laatstelijk HR 26 januari 2007, NJ 2007, 78) is dat het profiteren van andermans wanprestatie pas onrechtmatig is indien aan twee cumulatieve vereisten is voldaan:

  • de aangesproken partij weet of behoort te weten dat zijn wederpartij, kort gezegd wanprestatie pleegt jegens een derde;
  • er is sprake van bijkomende omstandigheden.
  • Volgens de voorzieningenrechter was X niet op de hoogte van het bestaan van een concurrentiebeding en rustte op X geen onderzoeksplicht.

    Volgt gedeeltelijke toewijzing vorderingen van D.