Rechtspraak
Colt (werkgever) en 151 werknemers vorderen waardeoverdracht van hun pensioenrechten ondergebracht bij Stichting Flexibel Uittreden Nutsbedrijven (hierna: Sfn) naar ABP. Centraal staat de vraag of Sfn gehouden is premievrije aanspraken over te dragen en zo ja, welke omvang deze overdracht bedraagt.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 32a PSW vormt de basis van de aanspraak op waardeoverdracht bij een collectieve waardeoverdracht. Dit artikel bepaalt kort gezegd dat Sfn niet verplicht is de waarde over te dragen, maar dat zij daartoe bevoegd is. Gelet op hetgeen partijen hebben gesteld, gaat de kantonrechter ervan uit dat Sfn bereid is over te gaan tot waardeoverdracht. Daarover bestaat geen discussie tussen partijen. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke waarde in dat kader overgedragen dient te worden. De werknemers beroepen zich daarbij met name op de werking van de redelijkheid en billijkheid van art. 6:2 BW en vorderen overdracht van de premievrije aanspraak. Sfn beroept zich op het feit dat zij niet verplicht is de waarde over te dragen en dat zij daarom geheel vrij is de over te dragen waarde te bepalen. Dit laatste standpunt wordt ook door de deskundigen ingenomen. De kantonrechter is van oordeel dat het karakter van de regeling, een beschikbare premieregeling, bij deze beoordeling van doorslaggevend belang is. Zoals door de werknemers terecht is betoogd zijn bij een dergelijke regeling pensioenaanspraak en financiering per definitie gelijk. Er is immers geen ‘collectiviteit’ zoals dat bij salarisdiensttijdregelingen wel het geval is. De kantonrechter acht het dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien Sfn niet de door en voor de werknemers betaalde premie overdraagt aan de nieuwe pensioenuitvoerder. Vast staat immers dat het recht op de door Sfn uitgevoerde FUR-uitkering, waarvoor de financiering is bedoeld, volledig komt te vervallen bij het beëindigen van de deelname. Naar het oordeel van de kantonrechter dient Sfn dan ook de premievrije aanspraak, vastgesteld op de voet van artikel 8 lid 10 PSW zoals hiervoor is overwogen, aan de nieuwe uitvoerder over te dragen. Sfn heeft niet gesteld daarop kosten in mindering te moeten of zullen brengen. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat geen kosten in mindering zullen worden gebracht. De werknemers die korter dan een jaar hebben deelgenomen aan de FUR-regeling vallen niet onder de werking van artikel 8 lid 10 PSW. Deze werknemers vallen naar het oordeel van de kantonrechter onder de werking van artikel 8 lid 8 PSW, nu dit artikel ziet op ‘degene die gedurende een tijdvak korter dan een jar heeft deelgenomen aan een regeling inzake ouderdomspensioen van dat fonds’. Het door de werknemers ingenomen standpunt dat zij blijven deelnemen in de regeling, maar dan bij het ABP doet niet af aan de toepasselijkheid van dit artikel. Het gaat immers om deelname van ‘dat’ - in casu Sfn - fonds. Artikel 8 lid 8 PSW geeft het pensioenfonds de bevoegdheid om in statuten en reglementen te bepalen dat deze deelnemers bij beëindiging een uitkering ontvangen die ten minste gelijk is aan de door hem voor ouderdomspensioen betaalde bijdragen. Sfn heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en in het FUR-reglement artikel 7 lid 2 opgenomen. Dit artikel bepaalt, voor zover relevant, dat als het deelnemerschap wordt beëindigd binnen één jaar na de aanvang van het deelnemerschap de aanspraak op het saldo op de individuele FUR-bestemmingsrekening vervalt en de werknemer dan aanspraak heeft op de som van de door hem betaalde FUR-premies. De kantonrechter stelt vast dat het bepaalde in artikel 7 lid 2 van het FUR-reglement overeen stemt met artikel 8 lid 8 PSW. Dit brengt met zich dat deze regeling op zichzelf rechtsgeldig is. Dat de deelname aan de regeling in dit geval wordt veroorzaakt door een beëindiging van het lidmaatschap van Colt aan de Wenb, maakt niet dat deze regeling daarom toepassing zou missen of in redelijkheid niet toegepast zou kunnen worden. Ook het door Colt naar voren gebracht punt dat zij een toezegging heeft gedaan aan de werknemers die - kort gezegd - met deze bepaling(en) geen rekening houdt doet daar niet aan af. De kantonrechter acht bij één en ander ook relevant dat de beëindiging van het lidmaatschap van de Wenb door Colt een keuze was.
Uit het voorgaande volgt dat Sfn ten aanzien van werknemers die langer dan een jaar hebben deelgenomen aan de regeling bij Sfn recht hebben op een opgave van hun premievrije aanspraak waarin de contante waarde van de FPU-uitkering niet begrepen is. Deze vordering zal dan ook aan de werknemers worden toegewezen.