Naar boven ↑

Rechtspraak

Kern

Schiphol maakt als opdrachtgever gebruik van de diensten van de schoonmaak-bedrijven voor het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden op het vliegveld Schiphol (hierna te noemen: de luchthaven). Tot 1 april 2009 werden de schoonmaakdiensten uitgevoerd door vier opdrachtnemers. Na een aanbesteding heeft Schiphol met ingang van 1 april 2009 de opdrachten inzake de schoonmaakdiensten verleend aan verschillende schoonmaakbedrijven. Omdat de inhoud van de nieuwe opdrachten ingrijpende wijzigingen zou meebrengen voor de wijze waarop de schoonmaakwerkzaamheden tot nog toe werden uitgevoerd en de wijze waarop het personeel tot nog toe werd ingezet, hebben de schoonmaakbedrijven met de vakbonden, onder wie ook FNV Bondgenoten, overleg gevoerd over een aantal maatregelen als compensatie voor de wijzigingen die voor de werknemers uit die nieuwe opdrachten voortvloeien. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de gewenste maatregelen. FNV heeft een staking aangezegd. Schiphol vordert - als zijnde een derde en dus geen partij bij het conflict - een verbod tot staking omdat zij hierdoor schade zal leiden.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In dit geval spitst het geschil van partijen zich toe op de vraag of de aangezegde stakingsactie op grond van artikel G ESH (herzien) dient te worden beperkt. Naar voorlopig oordeel is dat niet het geval. Daarvoor is het volgende van belang. Uitgangspunt moet zijn dat het recht van werknemers en hun vertegenwoordigende vakbonden op het voeren van collectieve (stakings)acties, zoals opgenomen in artikel 6 lid 4 ESH (herzien), een grondrecht is, zodat de belangen die bij de uitoefening van dat grondrecht zijn betrokken, als zwaarwegend moeten gelden. Volgens artikel G lid 1 ESH (herzien) kan het uitoefenen van dat grondrecht geen beperkingen ondergaan, met uitzondering van die, welke in de wet zijn voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden. In Nederland zijn de toegestane beperkingen niet uitdrukkelijk in de wet vastgelegd, doch volgens vaste jurisprudentie vinden zij hun grondslag in het recht, doordat zij zijn af te leiden uit de zorgvuldigheid, die op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek in het maatschappelijke verkeer ten aanzien van de persoon of de goederen van anderen in acht moet worden genomen. Gelet op die grondslag en op de aard van de beperkingen, te weten inkorting van een grondrecht, zijn beperkingen - eveneens volgens vaste jurisprudentie - slechts toegestaan, indien de stakingsactie in zodanige mate inbreuk maakt op de in artikel G lid 1 ESH (herzien) aangewezen rechten van derden of algemene belangen, dat beperkingen, maatschappelijk gezien, dringend noodzakelijk zijn. Van deze omstandigheden is niet gebleken.

De vordering wordt derhalve afgewezen.