Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is op 1 mei 1975 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) het UWV in de functie van arbeidsdeskundige. Vanaf zijn indiensttreding op 1 mei 1975 kon werknemer aanspraak maken op een autokostenregeling, bestaande uit een vergoeding voor de vaste lasten per jaar, gerelateerd aan de cataloguswaarde van de auto en een vergoeding van de variabele kosten gerelateerd aan het aantal gereden kilometers. Vanaf 1 juli 1998 maakt werknemer gebruik van een zogenoemde NAR regeling die is gebaseerd op een VUT-regeling. Daarin wordt geen rekening gehouden met de oorspronkelijke autokostenregeling van werknemer. Thans vordert werknemer betaling van een bedrag van in hoofdsom € 49.840,00 bruto als vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het niet toepassen van de oorspronkelijke autokostenregeling over de periode van 1 juli 1998 tot en met 31 oktober 2003, te vermeerderen met de wettelijke rente en betaling van bedrag van € 778,75 bruto per maand vanaf 1 november 2003 tot op het moment dat UWV de grondslag van de VUT-uitkering heeft aangepast met inachtneming van oorspronkelijke autokostenregeling. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat het nettoresultaat van de oorspronkelijke autokostenregeling moet worden aangemerkt als een vast loonbestanddeel in de zin van artikel 6 van de VUT-reglement en daarom moet worden meegenomen in de grondslag van de NAR-uitkering en VUT-uitkering.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof oordeelt dat het netto resultaat van de autokostenregeling niet kan worden aangemerkt als behorend tot de uitkeringsgrondslag als gedefinieerd in artikel 6 lid 1 onder a van het VUT-reglement. De autokostenvergoeding waarop werknemer tijdens zijn actieve loopbaan aanspraak kon maken kan weliswaar worden aangemerkt als een (secundaire) arbeidsvoorwaarde waaraan een geldswaarde kan worden toegekend, maar is daarmee nog geen vast loonbestanddeel. Met name is van belang dat de omvang van het door een individuele werknemer te behalen financiële voordeel als gevolg van de autokostenregeling, afhankelijk is van omstandigheden die berusten op persoonlijke keuzes van de desbetreffende werknemer ten aanzien van het merk en type auto, soort brandstof, bouwjaar en kilometrage. De omstandigheid dat de hoogte van het netto resultaat aldus afhankelijk is van diverse factoren die geen betrekking hebben op de inhoud of wijze van uitvoering van de werkzaamheden en evenmin anderszins behoren tot het domein van de contractuele relatie tussen SFB (of UWV) als werkgever en werknemer als werknemer, staat in de weg aan de kwalificatie van de netto opbrengst van de autoregeling als vast loonbestanddeel. Dat geldt niet alleen bij een tekstuele interpretatie, maar ook indien acht wordt geslagen op de onaannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de tegenovergestelde opvatting leidt, te weten dat een werknemer als werknemer het binnen zekere grenzen in eigen hand heeft om de hoogte van zijn NAR- en VUT- uitkering te beïnvloeden.

Het voorgaande neemt niet weg dat werknemer op grond van de overige omstandigheden van het geval - waaronder de schriftelijke toezegging van de rechtsvoorganger van het UWV dat de autokostenvergoeding onderdeel zou uitmaken van de NAR - toch aanspraak maakt op uitbetaling van deze kostenvergoeding. Anders dan werknemer betoogt, geldt deze toezegging enkel voor de periode van de NAR en derhalve niet voor de periode van VUT en/of prepensioen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de hoogte van de vergoeding. Volgt aan houding van de zaak.