Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemers zijn op grond van arbeidsovereenkomsten in dienst van UWV. Vóór 1 januari 2002 hadden zij een fulltime-dienstverband bestaand uit een arbeidstijd van 36 uur per week bij USZO, een rechtsvoorganger van UWV. In de op de arbeidsovereenkomsten toepasselijke CAO-UWV, zoals die gold van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2004 (hierna: de CAO), staat opgenomen dat de werkweek 38 uur bedraagt. In de overgangsregeling staat dat vanaf 1 januari 2003 gewerkt wordt volgens de arbeidstijden van de cao. De kantonrechter heeft de vordering van werknemers waarin voor recht verklaard wordt dat bij fulltime dienstverband 38 uur werken toegewezen, daar de cao-bepalingen geen andere uitleg toestaan.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat de overgangsbepaling van art. B.3 lid 1 naar haar bewoordingen en gelezen in samenhang met de hierboven weergegeven tekst van de preambule en van artikel 1.1 en 4.1 van de CAO, geen ruimte voor een andere interpretatie laat dan dat met ingang van 1 januari 2003 voor alle medewerkers van UWV een fulltime dienstverband van 38 uur per week is gaan gelden. Aan het opnemen van deze overgangsbepaling ligt, gegeven de hiervoor aangeduide samenhang, de veronderstelling ten grondslag dat er een wijziging plaatsvindt van hetgeen rechtens gold vóór 1 januari 2003. De overgangsbepaling mist een redelijke grondslag als deze niet rechtstreeks betrekking zou hebben op de regeling van de werktijden in artikel 4.1 lid 1 CAO. De stelling van UWV dat de arbeidstijdenregeling veel meer inhoudt dan de omvang van de arbeidstijd wordt door het hof niet gevolgd: de kern van hoofdstuk 4 wordt gevormd door artikel 4.1. De overige bepalingen van dat hoofdstuk zijn daarvan een uitwerking. UWV heeft geen steekhoudende argumenten naar voren gebracht die in dit verband tot een ander oordeel aanleiding kunnen geven. UWV heeft in het kader van de door haar voorgestane uitleg van de CAO, te weten dat voor oud USZO-medewerkers ook na 1 januari 2003 een werkweek van 36 uur is blijven gelden, gewezen op een brief van 6 maart 2002 van AbvaKabo FNV, één der partijen bij de CAO, gericht aan haar leden, betreffende “extra informatie CAO-resultaat UWV”. Bij de brief is een overzicht gevoegd van meest gestelde vragen naar aanleiding van de onderhandelingsresultaten CAO UWV, waaronder een vraag over arbeidstijden. Het hof betrekt deze brief en het bijgevoegde overzicht niet bij de uitleg van de overgangsbepaling van de CAO omdat deze, gelet op de cao-uitlegmaatstaven, slechts aan die uitleg zou kunnen bijdragen als de inhoud daarvan voor derden naar objectieve maatstaven kenbaar zou zijn bijvoorbeeld als deze in de schriftelijke toelichting bij die CAO een plaats had gekregen. Vast staat dat dat laatste niet het geval is, terwijl ook overigens de brief niet het karakter draagt van een voor derden naar objectieve maatstaven kenbare bron nu zij slechts is gericht aan de leden van één der betrokken partijen. Om diezelfde reden blijven ook de overgelegde verklaringen van de personen die destijds namens de betrokken partijen “om de onderhandelingstafel” bij de totstandkoming van de CAO hebben gezeten, buiten beschouwing.

Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter behoudens de matiging van de loonvordering. Dit oordeel wordt alsnog vernietigd en volledige verhoging van de loonbetaling wordt toegewezen.

  • Wetsartikelen: UWV-CAO
  • Onderwerpen: Uitleg
  • Trefwoorden: Uitleg cao, Niet voor derden naar objectieve maatstaven kenbare bron dient buiten beschouwing te blijven en Omvang fulltime dienstverband