Rechtspraak
Werkneemster is per 1 augustus 2006 voor onbepaalde tijd bij werkgever in dienst getreden als Senior Financieel Consulent. Nadat er een meningsverschil is ontstaan tussen partijen is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden geëindigd per 1 juli 2008. In de vaststellingsovereenkomst staat opgenomen dat het concurrentiebeding tussen partijen is komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is een relatiebeding op straffe van een boete opgenomen. Nadien is werkneemster werkzaamheden gaan verrichten voor een relatie van werkgever. Volgens werkgever heeft werkneemster het relatiebeding overtreden. Volgens werkneemster heeft de relatie haar benaderd en verbiedt het relatiebeding enkel het actief benaderen van klanten (en niet omgekeerd).
De kantonrechter oordeelt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie kan de beantwoording van de vraag wat is overeengekomen niet worden beantwoord enkel op grond van een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het aan op de zin die partijen aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Vaststaat dat in de vaststellingsovereenkomst niet is omschreven wat het relatiebeding inhoudt, behoudens dan dat het ziet op de vier daarbij genoemde klanten en dat het geldt gedurende één jaar. Vaststaat voorts evenwel dat de vaststellingsovereenkomst de voorwaarden regelt waaronder partijen de beëindiging van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst hebben willen doen plaatsvinden. Die vaststellingsovereenkomst kan dan ook niet los worden gezien van de tussen partijen per 1 januari 2007 tot stand gekomen arbeidsovereenkomst. Op die arbeidsovereenkomst zijn van toepassing -daarover zijn partijen, naar zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling expliciet hebben bevestigd, het eens- de algemene voorwaarden, in het bijzonder is van toepassing het bepaalde in artikel 23. In dat artikel wordt een onderscheid gemaakt tussen een in artikel 23.1 opgenomen, algemeen verbod tot het verrichten van met de onderneming van werkgever concurrerende werkzaamheden en een in artikel 23.2, neergelegd specifiek verbod tot het verrichten van werkzaamheden voor klanten van werkgever. Tegen deze achtergrond bezien, en nu de vaststellingsovereenkomst expliciet bepaalt “Concurrentiebeding is niet van toepassing” en “Relatiebeding is wel van toepassing…”, en onder relaties klanten worden verstaan, acht de kantonrechter het door werkgever ingenomen standpunt dat partijen met het opnemen van het relatiebeding in de vaststellingsovereenkomst de bedoeling hebben gehad te voorkomen dat werknemer gedurende één jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2008 werkzaamheden zou verrichten voor de vier daarbij genoemde klanten, voorshands alleszins aannemelijk.
Het gevorderde verbod van werkgever op straffe van een boete wordt toegewezen.