Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkneemster is met ingang van 1 september 1989 in loondienst van Rodek (Makelaardij) getreden als commercieel administratief medewerker. Rodek heeft op 27 oktober 2008 aan werkneemster medegedeeld dat het niet goed gaat met haar makelaarskantoor en heeft haar aangeraden om te zien naar ander werk. Indien werkneemster zou meewerken aan een beëindigingovereenkomst, dan ontving zij een suppletie op haar WW. Werkneemster heeft dit geweigerd. Vervolgens heeft werkneemster zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, omdat Rodek de verdenking op zich nam te anticiperen op de nieuwe kantonrechtersformule.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Hij vindt het nogal vergaand dat een werknemer zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt. Zeker in tijden van economische recessie. Werkneemster voert aan dat zij zich genoodzaakt voelde ontbinding te verzoeken in verband met de nieuwe kantonrechtersformule. Het kan echter niet de bedoeling zijn van een dergelijke nieuwe richtlijn dat werknemers eigen verzoeken gaan indienen terwijl hun werkgever nog geen actie (ontbindingsverzoek of opzegging) heeft ondernomen. In het algemeen is voor werknemers zo lang mogelijke voortzetting van het dienstverband te verkiezen boven een eigen verzoek. De kantonrechter is niet van zins zich te laten verlokken tot beschouwingen over de verschillen tussen de oude en de nieuwe richtlijn. Dat is in strijd met het karakter van de aanbeveling; het zijn richtlijnen en dus geen wetgeving. In elk concreet geval weer moet worden bekeken welke vergoeding billijk is. Het is goed als zoveel mogelijk de richtlijn wordt toegepast maar als dat in een concreet geval door de rechter niet wenselijk wordt geoordeeld, mag zij vanzelfsprekend buiten beschouwing worden gelaten. In dit geval van een ontbinding die door de werknemer wordt geïnitieerd terwijl de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bedrijfseconomisch zware tijden, dient de billijke vergoeding, rekening houdende met alle omstandigheden van deze zaak, te worden vastgesteld op € 9.000 bruto.