Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer was zelfstandig ondernemer op het gebied van kunststofontwerp. Werknemer is vervolgens in dienst getreden bij werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van vijf jaar. De arbeidsovereenkomst is daarna stilzwijgend verlengd. Op de eerste arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding van toepassing. Per 29 mei 2006 is er aan de arbeidsrelatie een eind gekomen door opzegging van de kant van werknemer. Hij is vervolgens weer een onderneming begonnen in het ontwerpen van kunststofproducten. Volgens werkgever overtreedt werknemer daarmee het concurrentiebeding. Voorts heeft werknemer volgens werkgever tijdens het dienstverband zonder medeweten van de directe Poolse werknemers tewerk gesteld, waarvoor geen vergunning was gevraagd. De inmiddels opgelegd boete (€ 64.000) op grond van de Wet arbeid vreemdelingen wenst werkgever op werknemer te verhalen op grond van artikel 7:661 dan wel 6:162 BW.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het concurrentiebeding is van kracht gebleven omdat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd. De werkzaamheden van werknemer vallen echter niet onder de verboden werkzaamheden van het concurrentiebeding. Het concurrentiebeding verbiedt echter ook aanverwante werkzaamheden. De door werknemer ontplooide activiteiten zouden als aanverwant aan de werkzaamheden van werkgever gekwalificeerd kunnen worden in die zin dat zij betrekking hebben op dezelfde markt van kunststof verpakkingen en sluitingen en zelfs een schakel zijn het hetzelfde realisatieproces van idee tot eindproduct. Het concurrentiebeding dient evenwel naar haar aard restrictief te worden uitgelegd omdat het inbreuk maakt op het aan de werknemer toekomende recht op vrije arbeidskeuze en naar mate het ruimer wordt geïnterpreteerd ernstiger beperkingen oplevert voor degene die daaraan gebonden is. Ook de ratio van het beding is van betekenis: het beoogt de werkgever te vrijwaren van concurrerende activiteiten door de (ex-)werknemer. Tegen deze achtergrond kunnen de werkzaamheden van werknemer niet als aanverwant worden aangemerkt. Immers niet valt in te zien waarom werkgever concurrentie zou ondervinden van de ontwerpactiviteiten van werknemer, nu zij zich zelf, zoals hier vastgesteld, niet bezig houdt met die fase van het realisatieproces, althans niet in de tijd dat werknemer daar werkte. In feite kan werkgever juist niet zonder productontwerpers (en omgekeerd), zodat er geen sprake is van aanverwante maar van wederzijds afhankelijke werkzaamheden. De vordering uit hoofde van het concurrentiebeding wordt afgewezen.

Met betrekking tot de overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen oordeelt de kantonrechter als volgt. Allereerst stelt de kantonrechter vast dat artikel 7:661 BW een lex specialis is van artikel 6:162 BW. Werkgever heeft aangevoerd dat werknemer, door zonder medeweten van (de aandeelhouders/bestuurders van) werkgever Poolse werknemers zonder werkvergunning in de onderneming in te zetten, een aanzienlijk risico in het leven werd geroep op een forse boete, welke risico zich ook gerealiseerd heeft. Die handelwijze kwalificeert werkgever als bewust roekeloos. Omdat werknemer gemotiveerd heeft betwist dat de directie niet op de hoogte was van zijn handelingen, wordt werknemer toegelaten hieromtrent nader bewijs te leveren.

Volgt aanhouding van de zaak.