Rechtspraak
Werknemer (29 jaar) is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst geweest van werkgever. Tijdens de duur van het dienstverband heeft werknemer op verlangen van werkgever verschillende cursussen/opleidingen gevolgd. In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst (studiekostenbeding) is opgenomen dat werknemer verplicht is “de door de werkgever gestelde opleidingseisen voor de uitoefening van zijn functie op te volgen”. De daarmee gemoeide kosten komen (voor zover thans relevant) voor rekening van de werkgever, maar dienen volledig te worden terugbetaald indien werknemer binnen een jaar na afronden van de opleiding niet langer bij werkgever werkzaam is. Werkgever heeft de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de periode waartegen deze was overeengekomen, niet willen verlengen, omdat zij ontevreden was over de prestaties van werknemer. Bij de eindafrekening van het dienstverband heeft werkgever een bedrag van in totaal € 1.441,58 op het nog aan werknemer te betalen bedrag wegens loon c.s. ingehouden met een beroep op het studiekostenbeding en een beding in de arbeidsovereenkomst waarin de studietijd voor rekening van werknemer dient te komen (rechtsgeldige afwijking 7:628 BW). Werknemer vordert alsnog loon en stelt zich op het standpunt dat het studiekostenbeding in strijd met de redelijkheid en billijkheid is.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op zich is het een werkgever toegestaan met een werknemer afspraken te maken over een eventuele terugbetaling van studiekosten, die aanvankelijk door de werkgever zijn voldaan. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt. Zij wordt begrensd door wettelijke bepalingen, door de eisen van goed werkgeverschap en de norm van artikel 6:248 BW. Richtinggevend hierbij is de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 1983, RvdW 1983, 122. In casu acht de kantonrechter het niet redelijk om werknemer aan het studiekostenbeding te houden. Daartoe voert de kantonrechter de volgende omstandigheden aan:
- het geringe loon van werknemer
- de omstandigheid dat werkgever het dienstverband heeft beëindigd
- het aanmerken van studietijd als kosten voor werknemer (afwijking van artikel 7:628 BW) leidt in casu tot inhouding van aanzienlijke bedragen op werknemers loon, waardoor diens effectieve loon onder het wettelijke minimumloon raakte. Hierdoor is de terugbetalingsregeling in strijd met de openbare orde (WMM) en daardoor nietig.