Rechtspraak
Het pensioenfonds Koopvaardij is belast met de uitvoering van de bij beschikking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken van 27 januari 1954 verplicht gestelde regeling inzake de deelneming in het pensioenfonds door personeel dat op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam is (geweest) als zeevarende. Tot de verplichtstelling behoren de statuten en het reglement van het pensioenfonds. Appellanten zijn deelnemers in dat pensioenfonds. Met ingang van 1 januari 1995 heeft het pensioenfonds een zogenaamde overbruggingsuitkering (OBU) in het leven geroepen voor deelnemers vanaf 57,5 jaar tot hun 60e verjaardag. In de brochure en latere pensioenoverzichten aan werknemers staat vermeld dat zij recht hebben op deze OBU vanaf genoemde leeftijd, mits zij ten minste zeven jaar actief aan de pensioenregeling hebben deelgenomen. In het pensioenoverzicht van 2003 staat in de toelichting opgenomen dat deze regeling enkel geldt voor werknemers die geboren zijn voor 1 januari 1948. Werknemers (allen geboren in 1949) vorderen aanspraak op de OBU-regeling. Volgens hen heeft het pensioenfonds onjuiste informatie verstrekt en handelt daardoor onrechtmatig door geen OBU-regeling aan werknemers te bieden. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, stellende dat werknemers de statuten hadden kunnen raadplegen.
Het hof oordeelt als volgt. Op zichzelf hebben werknemers terecht aangevoerd dat het pensioenfonds hen in de brochure (uitgave december 1994) en in het overzicht van pensioenaanspraken op 31 december 1999 onjuist hebben geïnformeerd. Het pensioenfonds heeft de indruk gewekt dat werknemers in aanmerking kwamen voor een overbruggingsuitkering, terwijl dat op basis van het desbetreffende reglement niet het geval was. Dit leidt echter niet tot toewijzing van de vordering. Ook het beroep op onrechtmatige daad kan de vordering niet dragen. Werknemers hebben immers geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit afgeleid kan worden dat zij thans in een nadeliger positie verkeren dan het geval zou zijn geweest wanneer het pensioenfonds hen van meet af wel juist had geïnformeerd. Anders dan vordering vooronderstelt, had een juiste voorlichting er niet toe geleid dat appellanten vanaf hun 57,5ste jaar gebruik hadden kunnen maken van de OBU-regeling, maar hooguit dat zij er rekening mee hadden kunnen houden dat zij vanaf hun 57,5ste jaar daarvan geen gebruik zouden kunnen maken. Dat zou er wellicht toe geleid kunnen hebben, zoals zij hebben aangevoerd, dat zij zelf een voorziening hadden getroffen teneinde met 57,5 jaar te kunnen stoppen met werken. In de stellingen van werknemers valt echter niet te lezen dat zij schade hebben geleden ter grootte van de volgens hen gederfde overbruggingsuitkering doordat zij, voortbouwend op de onjuiste informatie van de zijde van het pensioenfonds, die voorziening, waaraan uiteraard de verplichting tot het betalen van premie verbonden zou zijn geweest, niet hebben getroffen.
Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.