Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkgever was als lid van de werkgeversvereniging Transport en Logistiek Nederland (TLN) gebonden aan de cao opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen. De looptijd van deze cao bedroeg 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003. Werkgever heeft op 19 juni 2003 met de werknemersorganisatie Landelijke Bedrijfsorganisatie Verkeer een ondernemings-cao gesloten, ingaande op 1 april 2003 en eindigende op 31 december 2004, die voorziet in scholingsverplichtingen van werkgever. Werkgevers- en werknemersorganisaties in het beroepsgoederenvervoer over de weg zijn op 14 augustus 2003 een collectieve arbeidsovereenkomst opleidings- en ontwikkelingsfonds beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen aangegaan, hierna: de SOOB-cao, met een looptijd van 1 januari 2004 tot 1 januari 2009. In het toepassingbereik van deze cao staat opgenomen dat de cao niet van toepassing is indien de werkgever krachtens andere cao of eigen arbeidsvoorwaarden regeling voorziet in scholing van ten minste gelijk niveau. Werkgever heeft haar lidmaatschap van TLN bij brief van 30 september 2003 opgezegd, welke opzegging bij brief van 2 oktober 2003 met ingang van 1 januari 2004 is aanvaard. Op 12 februari 2004 is de SOOB-cao algemeen verbindend verklaard. Werkgever heeft hiervoor dispensatie ontvangen. Gedurende de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 heeft een sector-cao gegolden voor Login transportondernemingen waaraan werkgever was gebonden uit hoofde van haar lidmaatschap van de werkgeversvereniging Altro Via, een van de partijen bij die cao, die voorzag in scholingsafspraken. De Stichting SOOB vordert thans van werkgever bijdrage aan het scholingsfonds over de jaren 2004-2006 stellende dat werkgever onder de SOOB-cao valt. Volgens de werkgever kan hij niet meer aan de cao zijn gebonden omdat hij zijn lidmaatschap heeft opgezegd. De kantonrechter heeft de vorderingen van de Stichting afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. Kennelijk en terecht gaat werkgever ervan uit dat beëindiging van haar lidmaatschap van een der contracterende partijen bij een cao na het aangaan van een cao maar vóór de inwerkingtreding daarvan op zichzelf geen invloed heeft op de gebondenheid daaraan. Anders dan werkgever betoogt mist artikel 10 lid 2 Wet CAO toepassing, omdat gesteld noch gebleken is dat de SOOB-cao na het afsluiten daarvan is gewijzigd. De stelling van de Stichting dat werkgever als lid van TLN wist, althans had moeten weten dat zij geen ondernemings-cao mocht afsluiten, wordt door het hof verworpen. Het eerste artikel van het toepassingsbereik van de cao lijkt juist wel een ondernemings-cao toe te staan. Dit brengt het hof op de tweede grief van de Stichting. De Stichting is van mening dat de kantonrechter niet heeft getoetst of de ondernemings-cao of branche-cao van een gelijkwaardig niveau is als de SOOB-cao, hetgeen het toepassingsbereik voorschrijft. Volgens het hof moet de vraag of werkgever onder het toepassingsbereik van de SOOB-cao worden beantwoord aan de hand van de zogenoemde cao-norm. In het eerste lid van art. 1 sub B van de SOOB-cao worden drie categorieën van ondernemingen genoemd waarop de bepalingen van de SOOB-cao niet van toepassing zijn, te weten ondernemingen die een eigen cao moeten toepassen, ondernemingen die een bedrijfstak-cao moeten toepassen en ondernemingen die over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken. Hetgeen betrekking heeft op de eis van gelijkwaardigheid aan het niveau van de SOOB-cao en volgt na de drie gedachtestreepjes slaat klaarblijkelijk terug op ondernemingen met een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket. Ook wanneer de rechtsgevolgen en de aannemelijkheid daarvan in aanmerking worden genomen ligt deze uitleg voor de hand. Wanneer sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-cao worden de werknemersbelangen geacht voldoende te zijn behartigd door een of meer werknemersorganisaties en gelden formele eisen voor de totstandkoming, hetgeen niet het geval behoeft te zijn bij een arbeidsvoorwaardenpakket. Het hof is dan ook van oordeel dat zowel gedurende de periode waarin zij een ondernemings-cao diende toe te passen als het daarop aansluitende tijdvak waarin dat gold voor de genoemde bedrijfstak-cao, hierboven aangeduid als sector-cao, werkgever ingevolge het daarin in art. 1 sub B bepaalde niet viel onder de werkingssfeer van de SOOB-cao. De algemeen verbindendverklaring van de SOOB-cao had dus voor haar geen gevolgen. Voor zover in de stellingen van de Stichting moet worden gelezen dat het feit dat werkgever dispensatie daarvan heeft gevraagd op enigerlei wijze volgt dat zij aan de SOOB-cao is gebonden, bestaat daarvoor geen grond.

Volgt afwijzing vorderingen Stichting.

  • Wetsartikelen: 10 lid 2 WCAO en Collectieve arbeidsovereenkomst opleidings- en ontwikkelingsfonds beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen
  • Onderwerpen: Gebondenheid
  • Trefwoorden: Gebondenheid cao, Toepassingsbereik, Vordering scholingskosten Stichting en Uitleg cao