Rechtspraak
Eiseres is sinds 1 april 1996 als facilitair medewerkster werkzaam geweest in het restaurant van het Militair Revalidatie Centrum van het Ministerie van Defensie te Doorn, laatstelijk voor 30 uren per week. In 2005 heeft zij een peesontsteking opgelopen in de uitoefening van haar werkzaamheden. In 2006 heeft eiseres het Ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. Begin 2007 heeft de staatsecretaris van defensie de aansprakelijkheid betwist en eiseres uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van bezwaar tegen dit besluit. Eiseres heeft geen bezwaar aangetekend. Eiseres heeft de Staat vervolgens aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Eiseres is niet-ontvankelijk in haar vordering. Naar het oordeel van de kantonrechter is eiseres immers werkzaam op basis van een ambtelijke aanstelling. Hieruit vloeit voort dat ingevolge artikel 7:615 BW het bepaalde in artikel 7:658 BW tussen partijen toepassing mist, nu niet is gesteld of gebleken dat deze bepaling van toepassing is verklaard. Op het bepaalde in artikel 7:658 BW kan eiseres zich derhalve ter adstructie van haar vordering niet beroepen. Dat betekent evenwel niet dat zij rechtsbescherming tegen onveilige arbeidsomstandigheden heeft moeten ontberen. In vergelijkbare geschillen over dienstongevallen heeft de bestuursrechter namelijk bij de beoordeling van de schadeplichtigheid van een bestuursorgaan aansluiting gezocht bij de normen die in privaatrechtelijke verhoudingen uit de genoemde wetsbepaling voortvloeien. Dit brengt mee dat de bestuursrechtelijke rechtsgang die tegen het besluit van 12 januari 2007 heeft open gestaan aan eiseres - (gezien de regeling in de Algemene wet bestuursrecht) niet alleen procedureel maar (gezien de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep) ook materieel - voldoende rechtsbescherming heeft geboden. Voor een andersluidende conclusie heeft eiseres overigens (ook) geen argumenten aangedragen. Uitgangspunt is daarom dat het genoemde besluit, waartegen geen bezwaar is ingesteld, formele rechtskracht heeft gekregen en eiseres door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk moet worden verklaard, waar zij in een civiel geding eenzelfde schadevergoeding vordert. Voor een in de rechtspraak van de Hoge Raad aanvaarde uitzondering op dit uitgangspunt bestaat in dit geval geen grond, omdat van een zogenoemd zuiver schadebesluit geen sprake is.