Rechtspraak
Werkneemster is vanaf 1 april 2008 in dienst bij Wolters (taxibedrijf en koeriersdienst) in de functie van telefoniste. Voorafgaand aan haar indienststreding bij Wolters was werkneemster vanaf 1 februari 2002 werkzaam voor het vervoer in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) -later: WMO (Wet maatschappelijke ondersteuning)- in de gemeente Leeuwarden, waarvoor Connexxion tot 1 april 2008 de houdster van de concessie was. Met ingang van 1 april 2008 wordt dit WMO-vervoer door Wolters uitgevoerd. Per 1 september 2008 heeft Wolters abrupt de roostertijden gewijzigd. Werkneemster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 3 oktober 2008 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Wolters heeft de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte betwist en het loon niet meer betaald. Op 16 oktober 2008 heeft Wolters werkneemster ontslagen. Als voornaamste grond voor het ontslag op staande voet wordt genoemd dat werkneemster een klachtbrief aan de gemeente zou hebben gestuurd (een van de grootste opdrachtgevers van Wolters). De kantonrechter in kort geding heeft de loonvordering van werkneemster toegewezen. Bij beschikking van 11 februari 2009 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 21.000 aan werkneemster. Wolters heeft het ontbindingsverzoek ingetrokken (zie ook AR 2009-487). Thans verzoek werkneemster ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Werkneemster stelt zich daarbij op het standpunt dat de beschikking van 11 februari 2009 in gezag van gewijsde is gegaan, zodat de inhoud daarvan bindende kracht heeft.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Anders dan werkneemster kennelijk meent, is met de aard van de ontbindingsprocedure ingevolge artikel 7:685 BW niet verenigbaar dat aan de beschikking van de kantonrechter bindende kracht toekomt in een volgende procedure (HR 1 oktober 1999, NJ 1999, 738). De kantonrechter gaat derhalve voorbij aan het argument van werkneemster dat de beschikking van 11 februari 2009 gezag van gewijsde heeft gekregen en zal het onderhavige verzoek in haar volle omvang beoordelen. De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Afweging van alle relevante feiten en omstandigheden, zoals hiervoor geschetst, leidt de kantonrechter tot het oordeel dat de ontbinding van de arbeidsverhouding Wolters te verwijten is in een zodanige mate dat de correctiefactor vastgesteld dient te worden op 1,5. Ten aanzien van het aantal dienstjaren waarmee in de vaststelling van de vergoeding rekening gehouden dient te worden, overweegt de kantonrechter als volgt. De kantonrechter is met werkneemster van oordeel dat haar aan haar dienstverband bij Wolters voorafgaande dienstverbanden vanaf 1 februari 2002 dienen te worden meegenomen in de berekening van de dienstjaren voor de toepassing van de kantonrechtersformule. Dit omdat werkneemster zich vanaf laatstgenoemde datum uitsluitend heeft bezig gehouden met het vervoer in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) -later: WMO (Wet maatschappelijke ondersteuning)- in de gemeente Leeuwarden. Op grond hiervan is Wolters redelijkerwijze als de opvolgend werkgever te beschouwen. Dat er (mogelijk) formeel geen sprake is van de overgang van een onderneming doet hieraan niet af. Het aantal (gewogen) dienstjaren komt daarmee op 12. De toe te kennen vergoeding stelt de kantonrechter vast op een bedrag van (afgerond) € 21.000,00 bruto. Daar het ontbindingsverzoek van Wolters dateert van voor 1 januari 2009 vindt vergoeding conform de ‘oude kantonrechtersformule’ plaats.
Volgt ontbinding van de arbeidsovereenkomst.